Hoe ver is veilig hiervandaan? - Prijswinnende gedichten van Laurens Hoevenaren (recensie: Patrick Bernauw)
Eind
2014 organiseerde vzw de Scriptomanen in samenwerking met de Afdeling Literaire
Creatie van de Academie voor Podiumkunsten Aalst een poëziewedstrijd, naar
aanleiding van 100 Jaar Kerstbestand Eerste Wereldoorlog, en met als thema
‘Oorlog & Vrede’. Werden verwacht: maximum drie ongepubliceerde gedichten.
De jury bestond uit mijn cursisten Literaire Creatie, ik was
niet-stemgerechtigd voorzitter en had twee uitgesproken favoriete gedichten van
dezelfde – toen nog anonieme – auteur: Hoe
ver is veilig hiervandaan? en Soldaatje
spelen. Tot mijn grote – zij het toen nog stiekeme – vreugde vertolkten mijn
cursisten al gauw ook mijn probleem: dat zij niet konden kiezen welke van beide
gedichten ze de prijs gunden. We hebben toen gezamenlijk besloten de Gordiaanse
Knoop niet door te hakken, en ze allebei te bekronen.
Het
bleken allerminst toevalstreffers, want korte tijd later had Laurens Hoevenaren
weer prijs. Dat mag ook geen verwondering wekken. Hij schrijft heel
toegankelijke, schijnbaar eenvoudige gedichten waarvoor je geen jaren moet
gestudeerd hebben om ze te snappen, maar die toch heel vaak een zeker mysterie
behouden. En hij doet dat met een benijdenswaardig métier, gekenmerkt door
verrassende en originele beeldspraak, doordenkers en oneliners, met veel gevoel
voor de ritmes en klankkleuren die ook de Nederlandse taal kunnen doen zingen.
Hoevenaren maakt handig gebruik van enjambementen, van alliteratie, van vaak
onnadrukkelijk maar daardoor des te effectiever binnen- en eindrijm. Soms lijkt
hij wel een klassiek dichter, al zijn de thema’s modern en vaak ‘out of the
box’ gedacht. Want wie haalt het tegenwoordig nog in zijn hoofd epische
gedichten te schrijven, of een poëtisch-historisch portret over een gekke
Belgische prinses die ooit keizerin van Mexico was? Hoevenaren komt er
moeiteloos mee weg. Zoals hij ook – nog zoiets dat men al eens ‘not done’ vindt
– de romantiek niet schuwt.
Wat
ik bovendien zo sterk vind aan het werk van deze dichter, is de manier waarop
hij een persoonlijke anecdotiek of problematiek een universeel karakter verleent.
Zo geeft hij het oer-klassieke (en zeer romantische) motief van de twee
koningskinderen in de cyclus Koningskinderen
een heel eigen, doorleefde invulling. Maar door de persoonlijke thematiek
te enten op de mythe – of andersom – creëert hij bij de lezer een gevoel van
herkenning. Dit gaat ook over jou.
Al
deze ingrediënten samen zorgen ervoor dat hier een dichter spreekt met een heel
eigen, herkenbaar stemgeluid, waarin ‘vrijen’ rijmt op ‘zwerfkeien’ en ‘angorageit’
op ‘penisnijd’ en ‘zelfverwijt’. Maar waar iemand ook ‘in een kerkhofbaan’
gebracht wordt, of waar de dichter zich afvraagt: ‘Wat nut heeft nog een
beul/als wij onszelf verhangen?’
Alleen
het oog van de ware dichter ziet het soort dingen dat in ‘Moederband’
beschreven wordt, en alleen de ware dichter slaagt erin ze onder woorden te brengen: ‘Want onze navel
is de eerste wond/die zich wel sluit, maar nooit geneest:/ je kan niet hechten
zonder schade.’
Patrick
Bernauw
Reacties