Recensies door Jan Van Olmen: boeken van Ernst Jünger, Rudy Soetewey, Herman Brusselmans, Ferdinand Bordewijk, Theo Fisher, L.P. Boon
“Im Stahlgewittern” (Oorlogsroes) , Ernst Jünger
De Duitse schrijver Ernst
Jünger (1895-1998) is altijd een omstreden figuur geweest. Hij wordt wel eens
beschreven als “de meest controversiële Duitse schrijver van de 20ste eeuw”
Waarom controversieel?
Hoewel hij zich nooit
daadwerkelijk met de Nazi's verbond, vormde zijn autobiografie” Im
Stahlgewittern” een inspiratie voor conservatieve en militaristische krachten
in Duitsland tijdens het interbellum. Mogelijk om die reden is dit geschrift
lange tijd niet in het Nederlands beschikbaar geweest. Onder de naam
Oorlogsroes is het nu toch vertaald door Nelleke van Maaren en uitgegeven in de
serie Oorlogsdomein van de Arbeiderspers.
Tijdens het boekenfestijn in
Brussel, een aantal jaar terug, kocht ik dit boek omdat ik benieuwd was de
Eerste Wereldoorlog eens te bekijken door de ogen van een Duitser. Ik vind
namelijk dat de meeste poëzie en ook proza uit die periode, uit Franse en
Britse hoek komt. Of in elk geval, het zijn toch altijd de Britse of Franse
schrijvers en dichters waar je het eerst op uitkomt. De film “All quiet on the
Western Front (de originele versie althans, niet de afgrijselijke remake uit de
jaren ’70), heeft altijd al een diepe indruk nagelaten dus ik was benieuwd of
dit boek hetzelfde effect zou hebben …
“Oorlogsroes” is een autobiografie van Ernst
Jünger en zijn carrière in het Duitse
leger tijdens WO I. Reeds na korte tijd meldde hij zich aan bij de
officiersopleiding en gedurende de rest van de oorlog vocht hij als
veldofficier van de stormtroepen in de loopgraven van het Westelijk Front.
Na de oorlog verwerkte hij zijn
ervaringen tot een relaas dat verschilt
van verscheidene andere verslaggevers van de loopgravenoorlog.
De titel zegt het al: de oorlog
wordt heel nauwgezet beschreven maar tegelijk is er ook veel ruimte voor de
persoonlijke ervaringen. Jünger weet de gigantische veldslagen waar soldaten
als kanonnenvlees richting de mitrailleurs van de tegenstanders marcheerden,
toch nog een soort van glans te geven.
De roes, de opwinding en de passie die met oorlog en geweld gepaard gaan,
krijgen een belangrijke plaats in het boek maar tegelijk weet Jünger ook een
zekere structuur in het verhaal te houden en is het boek zeker geen
oppervlakkige opsomming van wapenfeiten. Het feit dat hij als schrijver oog had
voor de mensen rond hem en ook voor zijn omgeving, zijn zeker en vast terug te
leiden tot zijn degelijke scholing. Hier is een man uit de betere klasse aan
het woord, niet zomaar een arbeider of een boer die ergens heeft leren
schrijven en noteert wat hij nog weet over de oorlog.
Wat maakt dit boek nu zo
interessant voor mij?
Het grote verschil is dat
Jünger de oorlog niet zonder meer afwijst, zich er niet over uitspreekt als
ware het alleen maar een zinloze slachting. Hij velt daarover helemaal geen
oordeel. Jünger beschrijft enkel zijn ervaringen: hij beschrijft de
verschrikkingen van het slagveld, de stank, de lijken, de verschrikkelijke
verwondingen, de uitzichtloosheid van het loopgravenoorlog, maar ook de
wapenbroederschap, het respect voor de tegenstander, zijn trots op zijn
eenheid, zijn verwondingen en zijn onderscheidingen en de woeste moordzucht die
hem drijft tijdens het gevecht.
Ontbreekt in dit boek een
politieke of menselijke veroordeling van de oorlog, het bevat ook een
verontrustende waarheid: de instinctieve vatbaarheid van jonge mannen voor oorlog en geweld. Jünger trok niet voor niets
vrijwillig ten oorlog. Hij zag de glorie, de eer, maar zocht ook de spanning,
het avontuur. Dergelijke avonturen zijn nooit zoals een jonge man die in zijn
dromen verwacht. Maar net zoals een held uit de epische verhalen van Homeros,
vindt Jünger het beter een kort maar heldhaftig leven te hebben dan een lang
maar modaal bestaan als brave burger. Dat hij een kind van zijn tijd is en
zwaar onder de invloed stond van bepaalde aspecten van de Romantiek, komt ook
goed tot uiting in het boek: “het avontuurlijke hart” staat centraal. Loskomen
van het gezapig burgerbestaan. Onbevreesd en met doodsverachting alle gevaren
tegemoet gaan: dat heeft een mens nodig om gelukkig te zijn.
Natuurlijk zag Jünger ook de
pijn en de verschrikkingen, en hij beschrijft deze met een aangrijpende
nauwkeurigheid. En hij voelde die zelf: hij werd verscheidene malen gewond,
soms ernstig en verloor vele strijdmakkers.
Toch, waar anderen zich van de
oorlog afkeerden, nam Jünger de uiterste consequentie van zijn keuze. De oorlog
was voor hem een vanzelfsprekendheid en het was weinig zinvol je daar al te
veel vragen bij te stellen. Hij deed zijn taak meer dan naar eer en geweten:
hij leidde zijn mannen, vocht als een leeuw in de voorste linies, werd
verscheidene malen onderscheiden en vond daar voldoening in. Zin en onzin
ontgingen hem - daar besteedt hij in zijn boek althans weinig aandacht aan. Het
gevecht staat op zichzelf en is doel op zich.
In deze tijd wordt een
dergelijke mentaliteit veelal verontrustend gevonden, zelfs verkeerd. Er is een
proces gaande waarin we oorlogvoering zoveel mogelijk proberen te beperken en,
als dat niet lukt, te reguleren. De soldaat dient zich bewust te zijn van
allerlei factoren. Zo dient hij zich niet te laten misbruiken door de politiek,
hij dient zich bewust te zijn van het welzijn van burgers en hen zoveel
mogelijk te ontzien. Ook dient hij zijn tegenstanders, zodra ze zich hebben
overgegeven, met een zeker respect te behandelen.
Dit proces volgt uit onze
ervaringen in de afgelopen honderd jaar. Wordt de krijgsman niet door dit soort
normen beperkt, dan loopt het zonder uitzondering uit op een onbeschrijfelijke
puinhoop. Met name na de Tweede Wereldoorlog werden conflicten gekenmerkt door
gruwelen door militairen begaan tegen krijgsgevangenen en burgers. Dat proberen
we zoveel mogelijk te vermijden door militairen zoveel mogelijk deel uit te
laten maken van de burgerlijke maatschappij en hen ervan te doordringen dat
voor hen voor een groot deel dezelfde regels en normen gelden als voor burgers.
De situatie vandaag in Syrië en
ook Afghanistan laat zien dat bovenstaande ideeën van de “verantwoorde oorlog”
en de “beschaafde soldaat” eigenlijk laagjes vernis zijn. Laagjes vernis die
steeds noodzakelijker worden geacht door onze maatschappij die de dood naar
ziekenhuizen en crematiecentra verbant en alles proper, ethisch verantwoord en
hygiënisch wil houden.
Als ik dit boek gelezen had,
dacht ik bij mezelf dat mensen vandaag misschien wel eerder “hypocrieter” dan
“beschaafder” te noemen zijn.
Want we moorden nog steeds
alleen heet het nu “ vredesoperatie” in plaats van “oorlog” Alleen gebruiken we
nu kruisraketten in plaats een gruwelijk maar eerlijk gevecht van man tegen
man, de bajonet op het geweer of het loopgravenschopje in de hand.
Jüngers boek is met die
hypocrisie omtrent oorlog en geweld totaal in tegenspraak. Jünger is geen
burgersoldaat, maar een voorwereldlijke krijger. Hij lijkt nauwelijks een
politiek bewustzijn te hebben.
Dat gaat verder dan
kadaverdiscipline. De combinatie van doodsangst, spanning en bloed brengt bij
hem zelfs een zeker genot teweeg, de drang de frontervaring tot in het ultieme
te beleven, een paringsdans met de dood. Zoals eerder gezegd: op bepaalde
momenten is De Ilias van Homeros echt
niet ver weg. Een dergelijke mentaliteit is ergens ook gevaarlijk. De
stap naar een daadwerkelijke verheerlijking van oorlog is klein. Toch is dat
geen enkele reden om het boek te laten liggen of taboe te verklaren. Daar zijn
verschillende redenen voor:
De stijl is geweldig en bijna
poëtisch te noemen: met een heel scala aan stijlfiguren en vergelijkingen
brengt Jünger de loopgraven terug tot leven. Wie zulk een horror op zulk een
prachtige manier kan weergeven, is in mijn ogen een kunstenaar. Het boek ademt tot
slot ook een jongensachtige spanning uit die contrasteert met de
verschrikkingen die Jünger tot in detail beschrijft.
Een aanrader voor liefhebbers
van geschiedenis, WO I, realisme én romantiek!
“Dubbel Krijt”, Rudy Soetewey.
Ik was met hoge verwachtingen
aan dit boek begonnen. Enerzijds omdat de arena waar het verhaal zich afspeelt
tot mijn dagelijks leven behoort, anderzijds omdat de plot van het verhaal
(individu versus “het systeem”) me wel aansprak.
Na het lezen van het boek moet
ik eerlijk gezegd toegeven dat ik serieus op mijn honger ben blijven zitten.
Het boek heeft zeker een aantal pluspunten en is op zich wel een amusant
vertelsel maar daar houdt het ook op.
Soetewey probeert met de
thematiek van het verhaal een grens te bewandelen tussen roman, thriller en
“schandaalboek”. Om zich aan zulk een huzarenstukjes te wagen dient men ofwel
geniaal te zijn, ofwel op zijn minst ambitieus. En daar wringt nu net het
schoentje, want alhoewel ik slechts 1 boek van de heer Soetewey gelezen heb,
beschikt hij naar mijn bescheiden mening over geen enkel van bovenvermelde
eigenschappen.
Maar genoeg inleiding: tijd
voor een literaire dissectie.
Het
verhaal
Eddy Woutman, pedagogisch
adviseur geschiedenis, kruist tijdens een schoolbezoek het pad van Judith
Vorselaer, een leerkracht die overduidelijk de pedalen verloren heeft. Woutmans
probeert vanaf hoofdstuk 1 maatregelen te nemen die moeten leiden tot Judith ’s
ontslag maar zowel de directie als het ministerie van onderwijs werken hem
tegen.
Deze centrale verhaal lijn
dient dan als kapstok en rode draad doorheen het verhaal. En alzo begint het:
hoe verder het boek vordert, hoe dichter we bij de “gruwelijke” ontknoping
(Vorselaer mist een vijs als gevolg van seksueel misbruik door vaderlief, een
hooggeplaatste schoolinspecteur)
Ik zet “gruwelijk” hier tussen
haakjes omdat de ontknoping enorm clichématig wordt afgehandeld. Als ik dan nog
vertel dat het boek dateert uit 1999, een viertal jaren na de affaire Dutroux,
wordt het langzaam maar zeker duidelijk waar Soetewey de mosterd gehaald kan
hebben … Waw, verdoken seksueel misbruik op topniveau. Hoeveel boeken en series
hebben we daarover al gezien? Meer dan genoeg me dunkt.
Zo belanden we bij een eerste
serieus punt van kritiek: de clichés en de voorspelbaarheid.
Zo zijn er:
Het alles onthullende gesprek
met Woutmans’ voorganger die zodanig de stereotype rol van “wijze oude man”
speelt dat dit personage op den duur elke diepgang verliest.
Het zogenaamde
“rechtvaardigheidsgevoel” van Woutmans. Ook al werkt alles en iedereen hem
tegen, hij moet en zal recht laten geschieden. Wederom: enorm cliché en de
“suspension of disbelief” wordt hierdoor op vrijwel elke pagina brutaal
verkracht. Op sommige momenten komt Meneer Woutmans eerder over als een
personage uit de jongensboeken van Karl May. Was dit de bedoeling? Ik vrees van
niet …
Om verder te gaan wat betreft
Woutmans: de reden waarom hij zo koppig blijft volhouden in zijn streven wordt
nergens duidelijk uitgelegd.
Tot slot is ook de afloop van
het verhaal een cliché van jewelste: de pedagogisch adviseur geschiedenis wordt
gedegradeerd tot leerkracht en op de laatste bladzijde zijn de rollen
omgedraaid: nu dient hij zijn jaarplan te tonen aan … (verassing, verassing!)
Judith Vorselaer, die als een deus ex machina Woutmans’ functie als P.A. heeft overgenomen.
Is het dan wat betreft verhaal
allemaal kommer en kwel. Neen, Soetewey geeft ons een vrij realistisch en voor
leerkrachten herkenbaar beeld van het reilen en zeilen in een secundaire school
in de anonieme grootstad. Bepaalde “dienstorders” die b.v. in de loop van het
verhaal de revue passeren, lijken rechtstreeks uit de realiteit te zijn
weggevlogen De dialogen in de leraarskamer zijn amusant en neigen soms naar het
volkstoneel of het klassieke hoorspel.. En eerlijk gezegd: het is een amusant
verhaaltje maar daar blijft het bij.
Toch laat Soetewey kansen liggen. Diepere lagen
van het verhaal worden nauwelijks aangeboord en het geheel stijgt niet hoger
dan de spreekwoordelijke stationsroman.
Af en toe probeert hij de
verhaallijn kracht bij te zetten door de sfeer radicaal te laten omslaan (van
gezapig naar extreem gewelddadig, van saai naar grappig etc.) maar dit komt
eerder vervreemdend dan fascinerend over.
Het
vertelstandpunt en personages
Het verhaal is geschreven
vanuit het personeel perspectief. Op zich een perspectief dat zich eigenlijk
wel leent voor het romangenre, ware het niet dat er hierdoor steeds een afstand
blijft tussen de lezer en de personages.
Verder is er ook een zeer
duidelijke onderverdeling op te merken tussen hoofdpersonages, nevenpersonages
en figuranten. Het gebrek aan diepgang en karakterontwikkeling maakt echter dat
ook de hoofdpersonages naar mijn mening nooit echt tot leven komen. Het is
alsof ze vastzitten in een strak geregisseerd toneelstuk en nooit de kracht
hebben zich vanuit hun eigenheid tot de lezer te richten.
De personages hebben krijgen
nochtans genoeg situaties voorgeschoteld waar ze zich ethische of filosofische
vragen bij kunnen stellen, maar verder dan wat algemene vaststellingen en
bedenkingen komt het nooit.
Af en toe krijgen de hoofdpersonages
een achtergrond maar we krijgen slechts zeer sporadisch een blik op hun
levensverhaal. Less is more, dat is een feit. Maar te weinig vertellen over de
psyche van je personage maakt het enkel oppervlakkiger en onduidelijker op.
De nevenpersonages zijn ook
vrij zwak uitgewerkt, het zijn en blijven “aangevers” die rondom Woutmans en de
schooldirectrice blijven draaien. En elk stereotype dat men bij het beroep
“leerkracht” kan bedenken, passeert de revue: de leerkracht die het favorietje
van de directeur is, de leerkracht met een verdoken drankprobleem, de sexy
lerares die de mannelijke collega’s en scholieren hun hoofd op hol brengt, het
heilig boontje, de cynische leerkracht enzoverder enzovoorts.
Om af te sluiten: Dubbel Krijt
is een boek dat veel mogelijkheden heeft maar ze worden niet ten volle benut.
Verantwoordelijken hiervoor zijn de matig tot zwak uitgewerkte personages en de
voorspelbare verhaallijn.
Het boek telt zeker een aantal
positieve punten: voor wie in het onderwijs staat is het soms zeer herkenbaar,
bepaalde dialogen zijn levendig en volks.
Maar het verhaal een “Belgische
One flew over the Cuckoo’s nest” noemen zoals men op de achterflap van het boek
doet, is me toch een brug te ver.
“De man die werk vond”, Herman Brusselmans
Herman Brusselmans is een
figuur die in de Vlaamse letteren zowel verafgood als verafschuwt wordt.
Toen ik jonger was, heb ik een
aantal boeken van hem gelezen omdat zijn rebelse imago me aansprak en het één
van de weinige keren was dat we voor het vak Nederlands zelf mochten kiezen
welke boeken we lazen.
Vandaag is het ongeveer 10 jaar
geleden dat ik nog eens een werk van Brusselmans ter hand heb genomen en via
wat grasduinen op Google ben ik uitgekomen op ”De man die werk vond.” Dit is het boek waarmee Brusselmans indertijd
is doorgebroken.
Het verhaal is losjes gebaseerd
op Brusselmans’ eigen ervaringen als tewerkgestelde werkloze in een niet nader
genoemde bibliotheek.
Het
verhaal
Louis Tinner werkt als
bibliothecaris in het Boekenpaleis, de bibliotheek van een Brusselse
instelling. Tinner brengt zijn dagen vooral in verveling door. Dit is ook een
centraal thema in het verhaal.
Weerzin en verveling zijn
troef. Zijn leven ruikt al even muf als de plaats waar hij zijn dagen
doorbrengt. Veel belangstelling is er niet voor de bibliotheek en als er dan
toch klanten komen, gedraagt Tinner zich als een volleerd mensenhater en zet
hij de klanten op het verkeerde been of scheldt ze uit.
Hij tracht de tijd te doden met
eten, drinken en roken, slapen, zomaar wat rondhangen en spijbelen. Van enig
contact met collega’s is amper sprake. Er zijn alleen de boeken, waarop hij
zijn frustratie botviert door er bladen uit te scheuren of ze tegen de muur
kapot te smijten. Hij boycot de taak die hem door de administratieve dienst en
de directie is opgelegd (de hele collectie inventariseren op fiches), wat hen
tenslotte zijn ontslag oplevert.
Het verhaal is één monotone
stroom, wat nog geaccentueerd wordt door de vele herhalingen: wachten op het
koffiemeisje, gefantaseer over de ‘wijven’, langdurige toiletbezoeken met
bijzondere aandacht voor het wonder van de eigen ontlasting. Een rode draad in
een fluim die hij op de bibliotheekvloer spuugt, brengt hem dan weer een waaier
van gedachten over ziekte en dood. Eigenlijk wordt Tinner totaal in beslag
genomen door eenzaamheid en een onbestemde, maar existentiële angst. Het uit zich in heel veel landerigheid en een
donkere kijk op de dingen. Brusselmans is een meester in dit soort dingen: je
kan de angst en de steeds groter wordende waanzin in Tinner zijn hoofd bijna horen.
De schrijfstijl van de
schrijver is dagboekachtig/autobiografisch. Zijn boek is een aaneenrijging van
beschouwingen over veel ditjes en datjes, een mix van feiten, dagdromen,
absurditeiten en allerlei fantasieën, heel in het bijzonder met betrekking tot liefde,
erotiek en seks. Ook met heel veel herhalingen. Cynisme, sarcasme,
sardonische grappen en grollen en enig schokeffect (vooral door het ongeremde
taalgebruik) zijn typisch voor ‘De man die werk vond’ en zijn andere boeken en
worden gediend door een vlotte, excentrieke stijl, die je als lezer altijd wel
op de één of andere manier weet te raken. In het boek heeft Brusselmans
eigenlijk zo weinig te vertellen dat hetgeen wat er staat eigenlijk de grootse,
onbelangrijkste onzin is. Ik denk dat zijn stijl door het onzinnige karakter
van zijn verhalen zo leuk is om te lezen.
Personages
Het personage Louis Tinner is
een zeer negatief personage: zowel ten
opzichte van zichzelf als ten opzichte van zijn medemensen koestert hij een
enorme haat en een soms even grote angst.
Het personage komt in het boek
op 2 manieren naar voren: via beschrijvingen en interne monologen. Brusselmans
weet een goed evenwicht te behouden tussen beide.
De personages in Brusselmans’
boeken hebben vaak niet echt iets interessants of diepgaands te vertellen. Dit
is ook het geval bij Louis Tinner.
De andere personages in het
verhaal zijn beperkt, zowel in aantal als in uitwerking: het koffiemeisje dat
hij elke dag ziet, zijn baas en een aantal klanten. Dit zijn allemaal vlakke
personages en ze komen nog het meest tot hun recht omdat Tinner en over
nadenkt, mijmert of er zijn frustraties op afreageert.
Al bij al vond ik dit een
amusant boek omwille van de vlotte en cynische stijl. In tegenstelling tot
in de latere werken van Brusselmans,
ervoer ik hier toch ook een zuiverder en oprechter schrijfstijl gezien de
auteur in zijn beginperiode nog niet “gezegend” of vervloekt was door het imago
dat hem jammer genoeg door de jaren heen een beetje tot een “one trick pony”
heeft gedegradeerd.
Blokken/Knorrende beesten/Bint, Ferdinand Bordewijk
De hoofdbibliotheek van Aalst,
kwart voor zeven op een druilerige winteravond.
“Hier, neem dit dan mee want we
moeten verder.” Ze neemt een boek uit het rek met nieuwe aanwinsten en duwt het
in mijn handen. Ik lees de naam Bordewijk …
Het bevreemdende en soms
beangstigende werk van Ferdinand Bordewijk behoort tot de klassiekers van de
Nederlandse literatuur. Ik had het geluk 3 van zijn bekendste verhalen in een
handige paperback te kunnen lezen. “Bint” en “Blokken” heb ik in 1 ruk
uitgelezen maar “Knorrende beesten” kon me niet bekoren omdat ik de auto’s als
hoofdpersonages niet echt kon smaken.
Gezien zowel ‘Bint’ als ‘Blokken’ de moeite waard zijn om
iets over te vertellen zal ik ze telkens bondig analyseren wat betreft
verhaallijn, personages en stijl.
Bint:
het verhaal
Het boek begint op grauwe
novemberochtend …
“De
Bree zijn denken was hoekig en nors. De lucht lag laag, morsig, roetig.”
De Bree, een leerkracht dient
in een school een docent te vervangen die is weggepest door de leerlingen. De
school wordt gerund door Bint, een directeur die bekend staat om zijn stalen
tucht en Spartaanse levensvisie.
Als De Bree Bint ontmoet heeft
hij groot ontzag voor de man.. De school is berucht geworden in de stad en laat
al drie jaar lang geen leerlingen meer toe, omdat er al veel geruzied is door
ouders over het strenge regime. Maar
Bint is onverbiddelijk en zet zijn wil door, met als gevolg dat er alleen nog
maar leerlingen in het vierde en het vijfde leerjaar over zijn.
De Bree begint zijn eerste
lesdag met 4D, een klas die Bint persoonlijk heeft samengesteld. Zowel via de
klas zelf als via zijn nieuwe collega’s komt Bint al snel tot de gewoonte deze
klas “de Hel” te noemen.
De andere klassen zijn minder
zwaar. De Bree typeert hen als ‘Bloemen’, ‘Grauwen’ en ‘Bruinen’.
Na een slecht rapport pleegt
een leerling zelfmoord. Bint voorspelde dit maar greep niet in omdat hij aldus zwakheid
zou tonen en de wet van de sterkste niet zou laten gelden.
Hierdoor komt een deel van de
leerlingen in opstand maar die opstand wordt neergeslagen door “De Hel”. Met de schoolreis gaat De Bree mee met de
helft van de Hel. Twee leerlingen worden gestraft omdat ze tegen de instructies
in, toch hun eigen gang gaan.
Aan het eind van het jaar
besluit De Bree toch te blijven, ondanks zijn voornemen na een jaar weg te
gaan. Maar Bint is weg. Hij bleek niet opgewassen tegen de gevolgen van zijn
beslissingen die ertoe hebben geleid dat een leerling zelfmoord pleegde. De Bree
wilde hem nog eens bezoeken, maar hij wordt aan de deur geweigerd.
Bint verscheen vlak na de machtsovername
van Hitler en Bordewijk werd verweten een bewonderaar te zijn van het
fascistische regime van Bint. Echter geeft Bordewijk meerdere keren aan het als
persoon oneens te zijn met het systeem van Bint en het ‘tegennatuurlijk’ te
vinden. Waarschijnlijk probeerde Bordewijk met zijn roman te waarschuwen voor
het opkomende fascisme.
Ik denk dat Bordewijk zijn
standpunten duidelijk heeft gemaakt en dit ook goed heeft weten te verwoorden:
je ziet het nationalisme heel duidelijk terug. Ik vind dit slecht maar er is
wel goed over geschreven want in de eerste laag lijkt het alsof de schrijver
het hier mee eens is maar in de tweede laag wordt duidelijk dat de schrijver
het tegenovergestelde bedoeld. Ook werd er op de zelfmoord anders gereageerd
dan ik verwachtte maar verder in het boek werd duidelijk waarom Bint hier zo
over dacht.
Personages
Bint is de directeur van de school.
Hij heeft vijf jaar geleden een regime voor de school bedacht dat
“maatschappelijke reuzen kweekt” zoals hij het noemt. De leerlingen luisteren
naar hem omdat hij ze dat geleerd heeft. Hij wil dat er met ontzag over zijn
school gesproken wordt. Het is een strenge man die zo zijn principes heeft, ook
gelooft hij heilig dat zijn manier de beste is.
De ondertitel, roman van een
zender, slaat op de directeur Bint en de leraar Nederlands De Bree. Bint heeft
een systeem bedacht om leerlingen te laten gehoorzamen, De Bree leert van deze
ideeën en neemt er veel van over. Zo wordt Bint de zender (van het idee: stalen
tucht) en De Bree de ontvanger.
Deze 2 personages zijn volgens
mij de hoofdpersonages. De andere personages (leerkrachten en leerlingen)
draaien allemaal rond de Bint en De Bree. In een ruimere context kan je De Bree
ook bekijken als het individu en Bint als de ideologie. Een groot deel van de
interactie tussen de personages gaat volgens mij dan ook over de relatie tussen
individuele mensen en een bepaalde ideologie.
Stijl
Bordewijk was een aanhanger van de nieuwe zakelijkheid. Het
werk van Bordewijk is geschreven in deze opvallende stijl. Deze stijl kan in
verband worden gebracht met de tijd waarin Bordewijk leefde, het zogenaamde
Interbellum. In de periode tussen de twee wereldoorlogen heerste veel
onzekerheid, onder meer door de vernietigingen op de slagvelden in de Eerste
Wereldoorlog, de opkomende industrialisering en het ontluiken van de moderne
tijd.
Kunst werd in deze tijd ‘zakelijker’ benaderd en in de
literatuur zien we dit terug in een stroming die we ook wel ‘Nieuwe
Zakelijkheid’ noemen, een stroming waarvan Bordewijk één van de weinige
vertegenwoordigers is. Deze stijl kenmerkt zich door korte, bondige zinnen
waaruit al het overbodige is weggehaald. Een aantal persoonlijke favorieten:
‘Ik eis
van ieder tucht. Ik ben hoogst modern. De tijd is voorbij van gemoedelijkheid,
van verbroedering. Dit geslacht is té bandeloos’
‘Men
moet de cirkelgang durven gaan. Er is snelle verwildering. Men moet ver
teruggrijpen en snel naar het oude systeem van macht en vrees. Dit oude is het
nieuwste, het beste, het enige. Ik eis een –stalen – tucht. Nu ga.’
‘De
Bree had weinig eisen. Zijn kamer was kaal. Hij leefde van wat lessen. Hij had
de school genomen uit nieuwsgierigheid en voor een afleiding. Zijn eerzucht was
de wetenschap.’
Bordewijk zijn zinnen bevatten veel samentrekkingen en
niet te veel bijvoeglijke naamwoorden, en de schrijver kiest regelmatig een
afwijkende woordvolgorde. Typisch voor Bordewijk is dat bij hem deze korte
zinnen vaak in contrast staan met rare metaforen en beeldspraak.
Blokken:
het verhaal
‘Blokken’ bevat geen
hoofdpersonen maar beschrijft een maatschappij, de ‘Staat’ genaamd. Het boek is
opgebouwd uit tien hoofdstukken.
In het verhaal is de rode draad
een opstand tegen het gezag van de staat, het neerslaan van deze
verzetsbeweging en de daaropvolgende feestdag voor de bevolking. Het boek
begint met een beschrijving van de nachtelijke landing van een vliegtuig,
vervolgens wordt de vierkante stadsarchitectuur, de kleding, de kalender en
verdere regelgevingen beschreven. Hierdoor ontstaat er een duidelijk beeld van
deze maatschappij. Er volgt ook een beschrijving van de ‘Raad’, het
bestuursorgaan van de Staat. Het blijkt dat het centrum van de hoofdstad niet
herbouwd is tot vierkanten, maar dat dit gedeelte geldt als een museum van de
kapitalistische staat. ’s Nachts is de stadskern verboden gebied, maar er zijn
mensen die zich in dit gebied laten insluiten en hier een schaduwleven leiden.
Het boek gaat vervolgens over in een beschrijving van het functioneren van de
Raad, en later komt de ‘Groep A’ ter sprake. De Raad wil deze groep
opstandelingen uitroeien. Het boek beschrijft vervolgens een bijeenkomst van de
Groep A, waarna deze worden opgepakt en de uitgebroken opstand wordt
neergeslagen.
De stadskern wordt vernietigd
en in plaats van de kern verrijst het kernplein, hier worden de vijf leiders
van Groep A geëxecuteerd. De Raad organiseert een nationale feestdag om de
overwinning te vieren, waarin drie evenementen centraal staan: Het lanceren van
een ruimteschip dat 130 jaar wegblijft, het ontginnen van een neergestorte
meteoriet en een kunstmatige luchtspiegeling. Het boek vervolgt met een
beschrijving van het economische stelsel en de strikt verboden maar nog steeds
niet uitgeroeide ‘ondeugden’ als geld, juwelen, drank en prostitutie. Deze
komen ’s nachts voor in de lege verkeerstunnels.
Het boek eindigt met de
beschrijving van een militaire parade. De Raad kijkt vanuit een luchtschip op
de legeronderdelen in en om de hoofdstad. Het blijkt vanuit de lucht dat er nog
steeds kiemen van wanorde zijn, wanneer er legeronderdelen niet in de
vastgestelde formaties blijken te bewegen. Na de parade heerst er onrust in de
hoofdstad.
Personages
Zoals eerder verteld, komen in
dit verhaal geen echt uitwerkte personages voor. De enigen die bij naam worden
genoemd zijn “de Raad.” en de “groep A”. Voor de rest bestaat het verhaal
vooral uit verhalende beschrijvingen die worden vertelt door een alwetende
verteller. Op zich vond ik dit wel origineel gevonden: een verhaal vertellen
zonder daadwerkelijke personages: het kan!
Stijl:
De strakke vormgeving van de
Nieuwe Zakelijkheid komt in Blokken heel duidelijk naar voor. Het verhaal is
opgedeeld in tien hoofdstukken die ieder ongeveer dezelfde structuur hebben. De
taal is ook strak.
Soms wordt dit werk ook wel
eens tot het literair constructivisme gerekend.. Dit is zo omdat de woordkeuze
in strakheid en schijnbare neutraliteit goed aansluit bij het regime van de
Staat en de ideologie van de Raad. Vele beschrijvingen in het verhaal hebben
ook te maken met techniek, vooruitgang en het belang van het collectieve.
Ik heb van beide boeken zeer
genoten omdat ik de stijl van Borderwijk qua vorm heel aangenaam vindt en omdat
de thema’s van beide verhalen me ook wel aanspreken. Hier en daar kreeg ik
beetje de indruk dat Borderwijk de Nederlandse versie van Orwell was maar het
strakke doch hoogst uitzonderlijke taalgebruik en de vreemde, surrealistische sfeer
maken hem tot een uniek auteur.
De kunst van het loslaten, Theo Fisher
Dit is een apart boek en wel om
verschillende redenen.
Ten eerste, het is geen fictie.
We kunnen dit boek eerder omschrijven als een informatief werk. Ik ben een
groot liefhebber van non-fictie en vooral van vlot leesbare boeken over
levensbeschouwing en spiritualiteit.
Ten tweede, het is een klein
boekje (zakformaat) met een zeer grote en bijzonder rijke inhoud. Dit kleine
formaat maakt het tot een soort van brevier dat we tijdens onze dagelijkse
bezigheden overal kunnen meenemen om er af en toe eens in te lezen en ons te
bezinnen over de teksten die erin staan.
In “De kunst van het loslaten”
geeft de auteur een uitgebreid overzicht van het taoïsme en hoe we dat als
hedendaagse mensen in ons leven kunnen toepassen om tot een vredevoller en
zinvoller bestaan te komen.
Het taoïsme is een
levensbeschouwing die zich in de periode 300-400 voor Christus in China heeft
ontwikkeld. Uiteindelijk werden door de wijsgeer Lao Tse de belangrijkste
principes samengebundeld in het boek “Tao Te Ching” oftewel vrij vertaald: “Het boek van de weg en de kracht.” De
teksten gaan over hoe juist te handelen in een scala aan verschillende
situaties.
Volgens het taoïsme bevindt
alles zich in een perfecte harmonie die niet statisch is, maar in voortdurende
verandering. Het evenwicht wisselt steeds en niets kan bestaan zonder zijn tegendeel.
Wie met de stroom van verandering mee gaat, kan de volmaakte mens worden. Een
ander belangrijk thema is de onsterfelijkheid van de mens.
Een belangrijk en steeds
terugkerend thema in de filosofie van het taoïsme is het principe van Wu wei.
Dit is te vertalen als: het niet-doen (niet te verwarren met niets doen) of
loslaten. Een taoïst probeert zich niet te verzetten tegen de loop der dingen,
maar daar spontaan maar wel bewust in mee te gaan. Immers, wie de realiteit
constant probeert te veranderen zal ervaren dat hij of zij hoe langer hoe meer
gescheiden wordt van alles en iedereen en dat er hoe langer hoe meer frustratie
komt in het leven.
In tegenstelling tot de
Westerse moraalfilosofie en de monotheïstische, op bekering gerichte
godsdiensten is het principe van Wu wei dan ook als zeer bevrijdend te ervaren:
drijf mee op de stroom: zo wordt je de stroom en ervaar je al de kracht van de
stroom.
Het boek biedt een korte
inleiding op de taoïstische filosofie maar vooral gaat het de auteur erom via dialogen
en concrete voorbeelden uit te leggen hoe we de vervelende dingen in ons leven
kunnen loslaten om zo een gevoel van verlichting te bereiken.
Want als we het vervelende
loslaten en laten voor wat het is, blijven alleen de goede dingen over.
Het boek vergt soms een grote
leesinspanning omwille van de ingewikkelde morele en spirituele principes die
worden uitgelegd én het kleine lettertype. Mensen die helemaal niets weten van
Oosterse filosofie zou ik eerst aanraden uitgebreid op Wikipedia en google te
grasduinen alvorens aan dit werkje te beginnen maar toch: ik wil iedereen
aanraden dit boekje op zijn minst eens te
lezen.
Niets gaat ten onder, L.P. Boon.
Het eerste boek(je) van Louis
Paul Boon dat ik las was “Mijn kleine oorlog”. De cynische soms harde stijl van
schrijven en Boons’ sympathie voor “den werkmensch” maakten me onmiddellijk een
fan.
Een aantal weken geleden “Niets
gaat te onder” meegenomen uit de bib. Het was een tweede keus want eigenlijk
wou ik de nieuwe van Brusselmans uitlenen. “Niets gaat ten onder” is achteraf
een hele goede tweede keus gebleken.
Waarom is dit een goed boek
volgens mij?
Ten eerste: het verhaal.
Kort samengevat volgen we de
belevenissen van Frans Ghoedels. Ghoedels wordt als leerling ingeschreven in de
vakschool “Constructa”. Hij begint er als leerling en zal uiteindelijk eindigen
als onderdirecteur van diezelfde school. Hoe verder het verhaal zich
ontwikkelt, hoe verder Ghoedels wordt gemanipuleerd en bedreigd door zijn
omgeving: eerst door zijn vader en een leerkracht. Dan door zijn vrouw en een
aantal “femmes fatales” die hem eigenlijk langzaam maar zeker tot waanzin
drijven.
Voor wie het werk en de stijl
van Boontje wat kent, is “Niets gaat ten onder” een typisch voorbeeld van de
thema’s die de schrijver bezighouden: het individu dat verloren loopt in de
massamaatschappij, het grote menselijke tekort, het openlijk (en zeker voor die
tijd, jaren ’50, taboeloos) beschrijven van allerlei “foute” en “decadente “
zaken zoals homofilie, relaties tussen priesters en jongemannen, prostitutie,
vastzitten in een liefdeloos huwelijk, masturbatie, etc.
Wat ik dan ook geweldig vind is
de manier waarop Boon de mentale ondergang van Ghoedels omgekeerd evenredig
laat verlopen met de groei van de school: m.a.w. hoe beter het met de school
gaat, hoe gekker en eigenlijk psychotischer Ghoedels wordt.
Ruimer gezien kan men ook
stellen: hoe moderner en groter en “beschaafder” de maatschappij wordt, hoe
meer mensen op zichzelf worden teruggeworpen en vereenzamen. En in sommige
gevallen loopt het dan geweldig fout af, zoals met Ghoedels.
Tot slot heeft Boon in dit
verhaal ook heel goed weergegeven hoe mensen in de realiteit (is het nu in een
school of in een bedrijf) elkaar voortdurend het gras voor de voeten willen
wegmaaien en elkaar zwartmaken en hoe vrouwen erin slagen om hetzij via hun
sexappeal, hetzij via koude psychologische manipulatie mannen te kunnen breken
als een eierschaal.
Kortom: je kan dit boek
evengoed beschrijven als een film noir op papier. Of als een allegorie op de
naoorlogse maatschappij van de jaren ’50 waar het onderwijs, het huwelijk, de
vooruitgang elke twijfel moesten wegnemen en ieders’ leven zin moesten en
zouden geven.
Ten tweede: het verhaal achter
het boek.
Dit boek komt uit de reeks
“verzameld werk” Het leuke aan deze reeks is dat er na het verhaal an sich
steeds een dossier volgt met achtergrondinformatie over de ideeën die Boon
ertoe brachten het boek te schrijven.
Wat blijkt: de vakschool
“Constructa” staat op 100 meter van mijn eigen deur. Want … de school in het
boek is eigenlijk gebaseerd op het huidige VTI (voordien bekend als het St.
Jozefscollege) Wat verder in het dossier ontdekken we dan een foto van een
12-jarige “Lodewijk Boon” (Louis was te Franstalig voor de Vlaamsgezinde priester-directeur)
die daar in 1926 een opleiding tot bankwerker volgde. Je krijgt zelfs een
ingescande foto van zijn rapport te zien. Na een aantal jaar werd Boon echter
geschorst omdat hij boeken had meegebracht naar school die niet waren
toegelaten door de kerk.
Allemaal heel leuk en het maakt
het boek direct ook een pak menselijker want je krijgt als het ware inzage in
de levenservaringen van de schrijver.
De ervaringen van de
schooljongen Frans Ghoedels zijn dus gebaseerd op Boons’ eigen periode als
leerling op het St. Jozefscollege.
Ten derde: de taal in het boek.
Boon maakt, zelfs nog meer dan
in de Kappelekensbaan gebruik van een hel slordige, door-en door Vlaamse taal.
Dat maakt hem, vergeleken met andere auteurs die in die periode opgang begonnen
maken, zoals bv Hubert Lampo, een buitenbeentje. Het is onduidelijk of Boon
opzettelijk dit “Vlaams” gebruikte of dat hij gewoon niet in staat was in een
andere taal te schrijven. Het geeft wel een aparte leeservaring en kan ergens
ook worden gezien als een stijlbreuk met “deftiger” auteurs zoals Lampo.
Reacties