Al sinds mijn geboorte vond mijn moeder het bijzonder
geestig om haar obsessie met sprookjes op mij en mijn kledij uit te leven. En
toen Ket kwam was het hek helemaal van de dam.
Ik had het eerst niet in de gaten. Hoe zou ik ook? Ik was nog
maar een klein meisje, amper acht geworden, en we kregen een hond. Een hond!
Ik had een aftelkalender gemaakt. Elke morgen streepte ik
een dag weg, en telde nog maar eens hoeveel er nog restten tot hij bij ons zou
komen. Uiteindelijk was het zover. Papa vertrok 's morgens, en kwam drie
oneindig lange uren later terug. Op en neer stuiterend van verwachting liep ik
naar de auto. En daaruit sprong …
Een gigantisch grote harige wolfshond.
Maar wel een hele lieve, bleek toen hij mij omver liep, mij
kriebelde met zijn poot en een lik over mijn neus gaf.
Ik was in de wolken, sloeg mijn armen rond zijn nek en gaf
een zoen op zijn oor.
Helaas had mama een cadeautje. Speciaal om Kets komst te
vieren. Ik dacht nietsvermoedend aan een mooie riem of een megagroot been. Maar
neen.
Een wit kleedje en een rode cape.
Ik zag de taferelen op school zo voor me. Het was niet het
eerste personage dat de revue passeerde. Ik was al ganzenhoedster geweest, Assepoester
in haar vuile versleten outfit, een tinnen soldaatje, ja, zelfs een lelijk
eendje met een pluimen overgooiertje.
Ik haatte mijn moeder, ik haatte haar, uit het diepste van
mijn hart.
Ze had geen idee. Hoe het was om telkens weer in zo een
belachelijke plunje naar school te moeten. Hoe idioot ik me voelde. Hoe het
voelde om elke dag uitgelachen te worden.
Vaak verstopte ik me in een hoekje van de speelplaats, maar
dan kwamen ze toch met z'n allen in een kring rond mij staan, wijzend en lachend.
Het liefst wou ik onzichtbaar worden, of wegkruipen, heel diep onder de tegels
van de koer.
Maar dat kon natuurlijk niet, dus deed ik alsof het me niet
raakte.
En vervloekte mijn moeder en haar stomme sprookjes.
Ket werd mijn beste vriend. Eindelijk had ik een vriend. Telkens
ik thuiskwam uit school danste hij uitbundig om me heen. Het kon hem niets
schelen welke kleren ik droeg.
Als ik toch nog eens stilletjes zat te wenen, likte hij mijn
hand en mijn hele arm tot ik weer kon lachen. Hij werd mijn Alles.
Ik was dolgelukkig toen de zomervakantie begon, met zeeën
van tijd voor Ket en mij. Elke dag trokken we er samen op uit. Met Ket aan mijn
zij mocht ik immers overal heen waar ik vroeger nooit mocht komen, hij zou me
wel beschermen.
Op een dag waren we op verkenning in een bos een eindje buiten
het dorp. Langs een klein smal paadje wandelden we voorbij een huis dat ik nog
nooit had gezien. Het leek helemaal verlaten.
Ineens weerklonk een angstige stem. Iemand schreeuwde doodsbenauwd
"neen mijnheer, alstublieft mijnheer, neen, toe, neen!"
Was dat de stem van Marijke??
Ik wou me omdraaien en zo vlug mogelijk weglopen. Marijke
was van alle kinderen op school wel de ergste. Zelfs als ik "normale"
kleren droeg, vond ze nog iets om me te pesten en ze zette iedereen aan om mee
te doen. Ik haatte haar nog meer dan mijn moeder.
Maar nu klonk ze toch wel heel erg raar.
Toen ze opnieuw gilde, nam ik Ket zachtjes bij zijn
halsband, en gingen we stilletjes dichterbij, tot we door een raam konden
kijken.
Marijke was vastgebonden! En die man, ik had hem nog nooit
gezien, had een afschuwelijk lang mes in zijn hand.
Ik sloeg mijn hand voor mijn mond om zelf niet te gillen. En
opnieuw wou ik weglopen, doen alsof ik niets gezien had. Horen, zien en
zwijgen, ik had het dankzij Marijke wel genoeg geoefend.
Dat was buiten Ket gerekend. Hoe ik ook aan zijn halsband
trok, ik kreeg hem geen centimeter mee terug.
De man binnen zei iets dat ik niet kon verstaan, en ging
toen de kamer uit.
Ket gromde zachtjes, zijn nekhaar kwam recht.
Toen de man de voordeur uit kwam, sprong Ket er op af,
gooide hem omver en plantte zijn voorpoten stevig op zijn borstkas.
Daar bleef hij staan tot de politie er was. En Marijkes
ouders, en nog een hoop mensen. Iedereen lachte en huilde en zei hoe geweldig
ik geweest was. Maar ik was niet geweldig geweest, het was Ket.
"Een pedofiel wil kleine meisjes pijn doen", legde
mama me 's avonds uit.
Ineens lachte niemand nog met mij. Ket en ik waren de helden
van het dorp. De burgemeester gaf zelfs opdracht een standbeeld van ons laten
maken. Dat leek mij wel leuk.
Tot mama aandrong dat ik mijn wit kleedje en rode cape
aanmoest om te poseren.
Nu staat er dus een standbeeld in het park: een meisje met
blond haar, in een wit kleedje met een rode cape, met een grote hond naast
haar.
Maar wat heb je aan een standbeeld, als niemand door heeft
dat jij het bent? Als iedereen denkt dat het Roodkapje is?
Reacties