Ik heb er twee op loopafstand. Beenhouwers. De een is een voornaam. Hij laat zich zelden zien. Er wordt naar hem geïnformeerd. Naar verluidt vist Valeer al eens een prijs en drinkt hij graag een pint. Zijn vrouw neemt de honneurs waar. Ze hakt koteletten dat het een lieve lust is en bereidt de preparé van haar chef waar ik bij sta. Vraag ik een kwart kilo plattekaas, dan schept ze die op de gram nauwkeurig uit. Wil ik zes grote sneden gekookte ham, dan polst ze of het voor witloof in de oven is. Zo ja, dan grijpt ze naar een goedkope homp en snijdt er zwoerd en vetrand af. Vóór de weging. Veertig jaar geleden moet de zaak op nummer 34 modern geweest zijn met haar greenhouten rek vol groenten in bokalen en haar blauwe zonnewering. Nu hangt het rek door en is de zonnewering vaal en verweerd, zoals de klanten. Varken is troef, gehakt hoogste kaart. Ik heb geen voornaam bij Valeer. Zijn vrouw ook niet. Mijn schoonmoeder had er wel een, al was ze hem zelf vergeten. Op haar pantoffels en zonder geld op zak kocht ze er op dinsdag verse ‘ik weet het niet meer’.
De ander is een familienaam. Meneer De Beer zwaait de plak over een uitgedost team dat zijn gesigneerde lendendoeken draagt. Voor hen ben ik een heer. Tussen de in- en de uitgang volg ik het parcours van de twaalf meterlange golvende koeltoog. Erin liggen meerdere verminkte beesten te glimmen. Erop staan kerststallen en bloemstukken tussen paaseieren, reclamefolders, lampjes, halloweenpompoenen en boomschors. Wat ik ook vraag, ik krijg er altijd meer van aangeboden. Wellicht schatten de zeugen op het nettogewicht. Potten, deksels, kaftpapier, schutbladen en andere tarra drijven de massa op met een vetrand van een dikke vijftien procent. Wil ik niet langer aanzien hoe ze me in mijn filet-de-zak zetten, dan draai ik me om. Californische wijn, verse voorverpakte pasta, en kleine dikglazige kruidenpotjes smeken me hen te bevrijden. Aan de finish wachten twaalf-granenbroden, echte Geraardsbergse mattentaarten. En een gepeperde rekening. Na het betalen van de borgtocht krijg ik een verbaal nekschot. “Dank u wel, tot ziens, daaag, tot de volgende keer, meneer, nummerke 34, iemand nummer 34?”
Die klant zal gevlucht zijn. Naar nummer 34.
De ander is een familienaam. Meneer De Beer zwaait de plak over een uitgedost team dat zijn gesigneerde lendendoeken draagt. Voor hen ben ik een heer. Tussen de in- en de uitgang volg ik het parcours van de twaalf meterlange golvende koeltoog. Erin liggen meerdere verminkte beesten te glimmen. Erop staan kerststallen en bloemstukken tussen paaseieren, reclamefolders, lampjes, halloweenpompoenen en boomschors. Wat ik ook vraag, ik krijg er altijd meer van aangeboden. Wellicht schatten de zeugen op het nettogewicht. Potten, deksels, kaftpapier, schutbladen en andere tarra drijven de massa op met een vetrand van een dikke vijftien procent. Wil ik niet langer aanzien hoe ze me in mijn filet-de-zak zetten, dan draai ik me om. Californische wijn, verse voorverpakte pasta, en kleine dikglazige kruidenpotjes smeken me hen te bevrijden. Aan de finish wachten twaalf-granenbroden, echte Geraardsbergse mattentaarten. En een gepeperde rekening. Na het betalen van de borgtocht krijg ik een verbaal nekschot. “Dank u wel, tot ziens, daaag, tot de volgende keer, meneer, nummerke 34, iemand nummer 34?”
Die klant zal gevlucht zijn. Naar nummer 34.
Reacties