Ik klamp mij krampachtig vast aan de realiteit en voel me onverbiddelijk wegglijden. Gisteren zag ik spinnen waar er geen waren en ik weet hoe schaduwen in andere kleuren een andere wereld verbeelden. Morgen zal iemand mij aanspreken op straat, misschien gewoon om de weg te vragen, maar ik zal hem niet begrijpen en nachtenlang angstig dromen. Soms ben ik bang van de tv. Weet ik niet meer zeker welke kant van het beeldscherm de juiste is. Wie kijkt naar wie? Het wordt steeds moeilijker om het onderscheid te maken tussen wat vast en vloeibaar is.
Wanneer ik bij de bakker in het rek met koffiekoeken een kabouter zie die obscene gebaren naar de klanten maakt en bovenop een ronde suisse een drol draait, weet ik niet meer wat ik moet doen. Moet ik de andere klanten waarschuwen voor dit onbeschofte creatuur?
Ik denk dat ik maar beter ergens anders mijn brood ga kopen.
Ik laat een oud vrouwtje met zo een boodschappentas op wieltjes voorgaan.
Waarom doet die kabouter dat? Waarom zit hij niet gezellig op een paddenstoel een pijp te roken of drentelt hij niet met een kruiwagentje door de tuin? Is er een verband tussen zijn gedrag en de koeken? Misschien is de bakkerij wel een soort strafinstelling voor onaangepaste kabouters.
Ik denk dat ik voortaan maar cornflakes zal eten in plaats van brood.
Hoeveel andere mensen hebben die kabouter gezien? Ik weet dat het er maar weinig zijn. Waarschijnlijk zelfs helemaal niemand. Maar toch twijfel ik en ik word bang. Het is dezelfde soort angst die opborrelt uit de donkerte onder een bed. Ik slaap al een hele tijd niet meer in mijn bed. Hoe meer ik probeer te stoppen met denken aan wat er allemaal kan onder zitten, hoe banger ik word. Ik bijt op mijn tong om niet te beginnen gillen.
Ik ben niet bang van die obscene kabouter. Maar ik begin stilaan te vermoeden dat er mensen zijn die andere dingen gezien hebben, dingen die mij volledig ontgaan zijn, en dat doet mij verkrampen van angst. De ogen van de man met zijn afgezakte jeans en ruwe stoppels zijn star op de pralines gericht. Hij ziet er niet uit alsof hij graag chocolade eet, dus moet er iets anders te zien zijn. Kevers? Iets met veel haar en tanden? Een hamster?
Dit houd ik niet lang meer vol. Ze moeten me komen halen. Me opsluiten. Met medicijnen en hocus-pocus het mij onmogelijk maken om nog spinnen en stemmen te zien. Misschien zal dat beter zijn, maar… als ik ze niet meer kan zien, hoe weet ik dan dat ze er niet zijn?
Wanneer het mijn beurt is, koop ik de bewuste koek zodat niemand hem zal opeten. Het is niet omdat alleen ik de drol kan zien, dat het veilig is om daarvan te eten.
Bij het naar buiten gaan probeer ik de groene schaduwen die naar mij grijpen te ontwijken. Gelukkig zijn er deze keer geen blauwe bij. Met een grote sprong lukt het me om de deurmat niet aan te raken.
Buiten schijnt de zon. Het belooft een mooie dag te worden.
Reacties