Recensies door Jan Van Olmen: boeken van Ernst Jünger, Rudy Soetewey, Herman Brusselmans, Ferdinand Bordewijk, Theo Fisher, L.P. Boon



“Im Stahlgewittern” (Oorlogsroes) , Ernst Jünger
De Duitse schrijver Ernst Jünger (1895-1998) is altijd een omstreden figuur geweest. Hij wordt wel eens beschreven als “de meest controversiële Duitse schrijver van de 20ste eeuw”
Waarom controversieel?
Hoewel hij zich nooit daadwerkelijk met de Nazi's verbond, vormde zijn autobiografie” Im Stahlgewittern” een inspiratie voor conservatieve en militaristische krachten in Duitsland tijdens het interbellum. Mogelijk om die reden is dit geschrift lange tijd niet in het Nederlands beschikbaar geweest. Onder de naam Oorlogsroes is het nu toch vertaald door Nelleke van Maaren en uitgegeven in de serie Oorlogsdomein van de Arbeiderspers.
Tijdens het boekenfestijn in Brussel, een aantal jaar terug, kocht ik dit boek omdat ik benieuwd was de Eerste Wereldoorlog eens te bekijken door de ogen van een Duitser. Ik vind namelijk dat de meeste poëzie en ook proza uit die periode, uit Franse en Britse hoek komt. Of in elk geval, het zijn toch altijd de Britse of Franse schrijvers en dichters waar je het eerst op uitkomt. De film “All quiet on the Western Front (de originele versie althans, niet de afgrijselijke remake uit de jaren ’70), heeft altijd al een diepe indruk nagelaten dus ik was benieuwd of dit boek hetzelfde effect zou hebben …
 “Oorlogsroes” is een autobiografie van Ernst Jünger  en zijn carrière in het Duitse leger tijdens WO I. Reeds na korte tijd meldde hij zich aan bij de officiersopleiding en gedurende de rest van de oorlog vocht hij als veldofficier van de stormtroepen in de loopgraven van het Westelijk Front.
Na de oorlog verwerkte hij zijn ervaringen tot  een relaas dat verschilt van verscheidene andere verslaggevers van de loopgravenoorlog.
De titel zegt het al: de oorlog wordt heel nauwgezet beschreven maar tegelijk is er ook veel ruimte voor de persoonlijke ervaringen. Jünger weet de gigantische veldslagen waar soldaten als kanonnenvlees richting de mitrailleurs van de tegenstanders marcheerden, toch nog een soort van glans  te geven. De roes, de opwinding en de passie die met oorlog en geweld gepaard gaan, krijgen een belangrijke plaats in het boek maar tegelijk weet Jünger ook een zekere structuur in het verhaal te houden en is het boek zeker geen oppervlakkige opsomming van wapenfeiten. Het feit dat hij als schrijver oog had voor de mensen rond hem en ook voor zijn omgeving, zijn zeker en vast terug te leiden tot zijn degelijke scholing. Hier is een man uit de betere klasse aan het woord, niet zomaar een arbeider of een boer die ergens heeft leren schrijven en noteert wat hij nog weet over de oorlog.
Wat maakt dit boek nu zo interessant voor mij?
Het grote verschil is dat Jünger de oorlog niet zonder meer afwijst, zich er niet over uitspreekt als ware het alleen maar een zinloze slachting. Hij velt daarover helemaal geen oordeel. Jünger beschrijft enkel zijn ervaringen: hij beschrijft de verschrikkingen van het slagveld, de stank, de lijken, de verschrikkelijke verwondingen, de uitzichtloosheid van het loopgravenoorlog, maar ook de wapenbroederschap, het respect voor de tegenstander, zijn trots op zijn eenheid, zijn verwondingen en zijn onderscheidingen en de woeste moordzucht die hem drijft tijdens het gevecht.
Ontbreekt in dit boek een politieke of menselijke veroordeling van de oorlog, het bevat ook een verontrustende waarheid: de instinctieve vatbaarheid van jonge mannen voor  oorlog en geweld. Jünger trok niet voor niets vrijwillig ten oorlog. Hij zag de glorie, de eer, maar zocht ook de spanning, het avontuur. Dergelijke avonturen zijn nooit zoals een jonge man die in zijn dromen verwacht. Maar net zoals een held uit de epische verhalen van Homeros, vindt Jünger het beter een kort maar heldhaftig leven te hebben dan een lang maar modaal bestaan als brave burger. Dat hij een kind van zijn tijd is en zwaar onder de invloed stond van bepaalde aspecten van de Romantiek, komt ook goed tot uiting in het boek: “het avontuurlijke hart” staat centraal. Loskomen van het gezapig burgerbestaan. Onbevreesd en met doodsverachting alle gevaren tegemoet gaan: dat heeft een mens nodig om gelukkig te zijn.
Natuurlijk zag Jünger ook de pijn en de verschrikkingen, en hij beschrijft deze met een aangrijpende nauwkeurigheid. En hij voelde die zelf: hij werd verscheidene malen gewond, soms ernstig en verloor vele strijdmakkers.
Toch, waar anderen zich van de oorlog afkeerden, nam Jünger de uiterste consequentie van zijn keuze. De oorlog was voor hem een vanzelfsprekendheid en het was weinig zinvol je daar al te veel vragen bij te stellen. Hij deed zijn taak meer dan naar eer en geweten: hij leidde zijn mannen, vocht als een leeuw in de voorste linies, werd verscheidene malen onderscheiden en vond daar voldoening in. Zin en onzin ontgingen hem - daar besteedt hij in zijn boek althans weinig aandacht aan. Het gevecht staat op zichzelf en is doel op zich.
In deze tijd wordt een dergelijke mentaliteit veelal verontrustend gevonden, zelfs verkeerd. Er is een proces gaande waarin we oorlogvoering zoveel mogelijk proberen te beperken en, als dat niet lukt, te reguleren. De soldaat dient zich bewust te zijn van allerlei factoren. Zo dient hij zich niet te laten misbruiken door de politiek, hij dient zich bewust te zijn van het welzijn van burgers en hen zoveel mogelijk te ontzien. Ook dient hij zijn tegenstanders, zodra ze zich hebben overgegeven, met een zeker respect te behandelen.
Dit proces volgt uit onze ervaringen in de afgelopen honderd jaar. Wordt de krijgsman niet door dit soort normen beperkt, dan loopt het zonder uitzondering uit op een onbeschrijfelijke puinhoop. Met name na de Tweede Wereldoorlog werden conflicten gekenmerkt door gruwelen door militairen begaan tegen krijgsgevangenen en burgers. Dat proberen we zoveel mogelijk te vermijden door militairen zoveel mogelijk deel uit te laten maken van de burgerlijke maatschappij en hen ervan te doordringen dat voor hen voor een groot deel dezelfde regels en normen gelden als voor burgers.
De situatie vandaag in Syrië en ook Afghanistan laat zien dat bovenstaande ideeën van de “verantwoorde oorlog” en de “beschaafde soldaat” eigenlijk laagjes vernis zijn. Laagjes vernis die steeds noodzakelijker worden geacht door onze maatschappij die de dood naar ziekenhuizen en crematiecentra verbant en alles proper, ethisch verantwoord en hygiënisch wil houden.
Als ik dit boek gelezen had, dacht ik bij mezelf dat mensen vandaag misschien wel eerder “hypocrieter” dan “beschaafder” te noemen zijn.
Want we moorden nog steeds alleen heet het nu “ vredesoperatie” in plaats van “oorlog” Alleen gebruiken we nu kruisraketten in plaats een gruwelijk maar eerlijk gevecht van man tegen man, de bajonet op het geweer of het loopgravenschopje in de hand.
Jüngers boek is met die hypocrisie omtrent oorlog en geweld totaal in tegenspraak. Jünger is geen burgersoldaat, maar een voorwereldlijke krijger. Hij lijkt nauwelijks een politiek bewustzijn te hebben.
Dat gaat verder dan kadaverdiscipline. De combinatie van doodsangst, spanning en bloed brengt bij hem zelfs een zeker genot teweeg, de drang de frontervaring tot in het ultieme te beleven, een paringsdans met de dood. Zoals eerder gezegd: op bepaalde momenten is De Ilias van Homeros echt  niet ver weg. Een dergelijke mentaliteit is ergens ook gevaarlijk. De stap naar een daadwerkelijke verheerlijking van oorlog is klein. Toch is dat geen enkele reden om het boek te laten liggen of taboe te verklaren. Daar zijn verschillende redenen voor:
De stijl is geweldig en bijna poëtisch te noemen: met een heel scala aan stijlfiguren en vergelijkingen brengt Jünger de loopgraven terug tot leven. Wie zulk een horror op zulk een prachtige manier kan weergeven, is in mijn ogen een kunstenaar. Het boek ademt tot slot ook een jongensachtige spanning uit die contrasteert met de verschrikkingen die Jünger tot in detail beschrijft.
Een aanrader voor liefhebbers van geschiedenis, WO I, realisme én romantiek!

“Dubbel Krijt”, Rudy Soetewey.
Ik was met hoge verwachtingen aan dit boek begonnen. Enerzijds omdat de arena waar het verhaal zich afspeelt tot mijn dagelijks leven behoort, anderzijds omdat de plot van het verhaal (individu versus “het systeem”) me wel aansprak.
Na het lezen van het boek moet ik eerlijk gezegd toegeven dat ik serieus op mijn honger ben blijven zitten. Het boek heeft zeker een aantal pluspunten en is op zich wel een amusant vertelsel maar daar houdt het ook op.
Soetewey probeert met de thematiek van het verhaal een grens te bewandelen tussen roman, thriller en “schandaalboek”. Om zich aan zulk een huzarenstukjes te wagen dient men ofwel geniaal te zijn, ofwel op zijn minst ambitieus. En daar wringt nu net het schoentje, want alhoewel ik slechts 1 boek van de heer Soetewey gelezen heb, beschikt hij naar mijn bescheiden mening over geen enkel van bovenvermelde eigenschappen.
Maar genoeg inleiding: tijd voor een literaire dissectie.
Het verhaal
Eddy Woutman, pedagogisch adviseur geschiedenis, kruist tijdens een schoolbezoek het pad van Judith Vorselaer, een leerkracht die overduidelijk de pedalen verloren heeft. Woutmans probeert vanaf hoofdstuk 1 maatregelen te nemen die moeten leiden tot Judith ’s ontslag maar zowel de directie als het ministerie van onderwijs werken hem tegen.
Deze centrale verhaal lijn dient dan als kapstok en rode draad doorheen het verhaal. En alzo begint het: hoe verder het boek vordert, hoe dichter we bij de “gruwelijke” ontknoping (Vorselaer mist een vijs als gevolg van seksueel misbruik door vaderlief, een hooggeplaatste schoolinspecteur)
Ik zet “gruwelijk” hier tussen haakjes omdat de ontknoping enorm clichématig wordt afgehandeld. Als ik dan nog vertel dat het boek dateert uit 1999, een viertal jaren na de affaire Dutroux, wordt het langzaam maar zeker duidelijk waar Soetewey de mosterd gehaald kan hebben … Waw, verdoken seksueel misbruik op topniveau. Hoeveel boeken en series hebben we daarover al gezien? Meer dan genoeg me dunkt.
Zo belanden we bij een eerste serieus punt van kritiek: de clichés en de voorspelbaarheid.
Zo zijn er:
Het alles onthullende gesprek met Woutmans’ voorganger die zodanig de stereotype rol van “wijze oude man” speelt dat dit personage op den duur elke diepgang verliest.
Het zogenaamde “rechtvaardigheidsgevoel” van Woutmans. Ook al werkt alles en iedereen hem tegen, hij moet en zal recht laten geschieden. Wederom: enorm cliché en de “suspension of disbelief” wordt hierdoor op vrijwel elke pagina brutaal verkracht. Op sommige momenten komt Meneer Woutmans eerder over als een personage uit de jongensboeken van Karl May. Was dit de bedoeling? Ik vrees van niet …
Om verder te gaan wat betreft Woutmans: de reden waarom hij zo koppig blijft volhouden in zijn streven wordt nergens duidelijk uitgelegd.
Tot slot is ook de afloop van het verhaal een cliché van jewelste: de pedagogisch adviseur geschiedenis wordt gedegradeerd tot leerkracht en op de laatste bladzijde zijn de rollen omgedraaid: nu dient hij zijn jaarplan te tonen aan … (verassing, verassing!) Judith Vorselaer, die als een deus ex machina Woutmans’ functie als P.A.  heeft overgenomen.
Is het dan wat betreft verhaal allemaal kommer en kwel. Neen, Soetewey geeft ons een vrij realistisch en voor leerkrachten herkenbaar beeld van het reilen en zeilen in een secundaire school in de anonieme grootstad. Bepaalde “dienstorders” die b.v. in de loop van het verhaal de revue passeren, lijken rechtstreeks uit de realiteit te zijn weggevlogen De dialogen in de leraarskamer zijn amusant en neigen soms naar het volkstoneel of het klassieke hoorspel.. En eerlijk gezegd: het is een amusant verhaaltje maar daar blijft het bij. 
Toch  laat Soetewey kansen liggen. Diepere lagen van het verhaal worden nauwelijks aangeboord en het geheel stijgt niet hoger dan de spreekwoordelijke stationsroman.
Af en toe probeert hij de verhaallijn kracht bij te zetten door de sfeer radicaal te laten omslaan (van gezapig naar extreem gewelddadig, van saai naar grappig etc.) maar dit komt eerder vervreemdend dan fascinerend over.
Het vertelstandpunt en personages
Het verhaal is geschreven vanuit het personeel perspectief. Op zich een perspectief dat zich eigenlijk wel leent voor het romangenre, ware het niet dat er hierdoor steeds een afstand blijft tussen de lezer en de personages.
Verder is er ook een zeer duidelijke onderverdeling op te merken tussen hoofdpersonages, nevenpersonages en figuranten. Het gebrek aan diepgang en karakterontwikkeling maakt echter dat ook de hoofdpersonages naar mijn mening nooit echt tot leven komen. Het is alsof ze vastzitten in een strak geregisseerd toneelstuk en nooit de kracht hebben zich vanuit hun eigenheid tot de lezer te richten.
De personages hebben krijgen nochtans genoeg situaties voorgeschoteld waar ze zich ethische of filosofische vragen bij kunnen stellen, maar verder dan wat algemene vaststellingen en bedenkingen komt het nooit.
Af en toe krijgen de hoofdpersonages een achtergrond maar we krijgen slechts zeer sporadisch een blik op hun levensverhaal. Less is more, dat is een feit. Maar te weinig vertellen over de psyche van je personage maakt het enkel oppervlakkiger en onduidelijker op.
De nevenpersonages zijn ook vrij zwak uitgewerkt, het zijn en blijven “aangevers” die rondom Woutmans en de schooldirectrice blijven draaien. En elk stereotype dat men bij het beroep “leerkracht” kan bedenken, passeert de revue: de leerkracht die het favorietje van de directeur is, de leerkracht met een verdoken drankprobleem, de sexy lerares die de mannelijke collega’s en scholieren hun hoofd op hol brengt, het heilig boontje, de cynische leerkracht enzoverder enzovoorts.
Om af te sluiten: Dubbel Krijt is een boek dat veel mogelijkheden heeft maar ze worden niet ten volle benut. Verantwoordelijken hiervoor zijn de matig tot zwak uitgewerkte personages en de voorspelbare verhaallijn.
Het boek telt zeker een aantal positieve punten: voor wie in het onderwijs staat is het soms zeer herkenbaar, bepaalde dialogen zijn levendig en volks.
Maar het verhaal een “Belgische One flew over the Cuckoo’s nest” noemen zoals men op de achterflap van het boek doet, is me toch een brug te ver.

“De man die werk vond”, Herman Brusselmans
Herman Brusselmans is een figuur die in de Vlaamse letteren zowel verafgood als verafschuwt wordt.
Toen ik jonger was, heb ik een aantal boeken van hem gelezen omdat zijn rebelse imago me aansprak en het één van de weinige keren was dat we voor het vak Nederlands zelf mochten kiezen welke boeken we lazen.
Vandaag is het ongeveer 10 jaar geleden dat ik nog eens een werk van Brusselmans ter hand heb genomen en via wat grasduinen op Google ben ik uitgekomen op ”De man die werk vond.”  Dit is het boek waarmee Brusselmans indertijd is doorgebroken.
Het verhaal is losjes gebaseerd op Brusselmans’ eigen ervaringen als tewerkgestelde werkloze in een niet nader genoemde bibliotheek.
Het verhaal
Louis Tinner werkt als bibliothecaris in het Boekenpaleis, de bibliotheek van een Brusselse instelling. Tinner brengt zijn dagen vooral in verveling door. Dit is ook een centraal thema in het verhaal.
Weerzin en verveling zijn troef. Zijn leven ruikt al even muf als de plaats waar hij zijn dagen doorbrengt. Veel belangstelling is er niet voor de bibliotheek en als er dan toch klanten komen, gedraagt Tinner zich als een volleerd mensenhater en zet hij de klanten op het verkeerde been of scheldt ze uit.
Hij tracht de tijd te doden met eten, drinken en roken, slapen, zomaar wat rondhangen en spijbelen. Van enig contact met collega’s is amper sprake. Er zijn alleen de boeken, waarop hij zijn frustratie botviert door er bladen uit te scheuren of ze tegen de muur kapot te smijten. Hij boycot de taak die hem door de administratieve dienst en de directie is opgelegd (de hele collectie inventariseren op fiches), wat hen tenslotte zijn ontslag oplevert.
Het verhaal is één monotone stroom, wat nog geaccentueerd wordt door de vele herhalingen: wachten op het koffiemeisje, gefantaseer over de ‘wijven’, langdurige toiletbezoeken met bijzondere aandacht voor het wonder van de eigen ontlasting. Een rode draad in een fluim die hij op de bibliotheekvloer spuugt, brengt hem dan weer een waaier van gedachten over ziekte en dood. Eigenlijk wordt Tinner totaal in beslag genomen door eenzaamheid en een onbestemde, maar existentiële angst.  Het uit zich in heel veel landerigheid en een donkere kijk op de dingen. Brusselmans is een meester in dit soort dingen: je kan de angst en de steeds groter wordende waanzin in Tinner zijn hoofd bijna horen.
De schrijfstijl van de schrijver is dagboekachtig/autobiografisch. Zijn boek is een aaneenrijging van beschouwingen over veel ditjes en datjes, een mix van feiten, dagdromen, absurditeiten en allerlei fantasieën, heel in het bijzonder met betrekking tot  liefde,  erotiek en seks. Ook met heel veel herhalingen. Cynisme, sarcasme, sardonische grappen en grollen en enig schokeffect (vooral door het ongeremde taalgebruik) zijn typisch voor ‘De man die werk vond’ en zijn andere boeken en worden gediend door een vlotte, excentrieke stijl, die je als lezer altijd wel op de één of andere manier weet te raken. In het boek heeft Brusselmans eigenlijk zo weinig te vertellen dat hetgeen wat er staat eigenlijk de grootse, onbelangrijkste onzin is. Ik denk dat zijn stijl door het onzinnige karakter van zijn verhalen zo leuk is om te lezen.
Personages
Het personage Louis Tinner is een zeer negatief  personage: zowel ten opzichte van zichzelf als ten opzichte van zijn medemensen koestert hij een enorme haat en een soms even grote angst.
Het personage komt in het boek op 2 manieren naar voren: via beschrijvingen en interne monologen. Brusselmans weet een goed evenwicht te behouden tussen beide.
De personages in Brusselmans’ boeken hebben vaak niet echt iets interessants of diepgaands te vertellen. Dit is ook het geval bij Louis Tinner.
De andere personages in het verhaal zijn beperkt, zowel in aantal als in uitwerking: het koffiemeisje dat hij elke dag ziet, zijn baas en een aantal klanten. Dit zijn allemaal vlakke personages en ze komen nog het meest tot hun recht omdat Tinner en over nadenkt, mijmert of er zijn frustraties op afreageert.
Al bij al vond ik dit een amusant boek omwille van de vlotte en cynische stijl. In tegenstelling tot in  de latere werken van Brusselmans, ervoer ik hier toch ook een zuiverder en oprechter schrijfstijl gezien de auteur in zijn beginperiode nog niet “gezegend” of vervloekt was door het imago dat hem jammer genoeg door de jaren heen een beetje tot een “one trick pony” heeft gedegradeerd.

Blokken/Knorrende beesten/Bint, Ferdinand Bordewijk
De hoofdbibliotheek van Aalst, kwart voor zeven op een druilerige winteravond.
“Hier, neem dit dan mee want we moeten verder.” Ze neemt een boek uit het rek met nieuwe aanwinsten en duwt het in mijn handen. Ik lees de naam Bordewijk …
Het bevreemdende en soms beangstigende werk van Ferdinand Bordewijk behoort tot de klassiekers van de Nederlandse literatuur. Ik had het geluk 3 van zijn bekendste verhalen in een handige paperback te kunnen lezen. “Bint” en “Blokken” heb ik in 1 ruk uitgelezen maar “Knorrende beesten” kon me niet bekoren omdat ik de auto’s als hoofdpersonages niet echt kon smaken.
Gezien zowel  ‘Bint’ als ‘Blokken’ de moeite waard zijn om iets over te vertellen zal ik ze telkens bondig analyseren wat betreft verhaallijn, personages en stijl.
Bint: het verhaal
Het boek begint op grauwe novemberochtend …
“De Bree zijn denken was hoekig en nors. De lucht lag laag, morsig, roetig.”
De Bree, een leerkracht dient in een school een docent te vervangen die is weggepest door de leerlingen. De school wordt gerund door Bint, een directeur die bekend staat om zijn stalen tucht en Spartaanse levensvisie.
Als De Bree Bint ontmoet heeft hij groot ontzag voor de man.. De school is berucht geworden in de stad en laat al drie jaar lang geen leerlingen meer toe, omdat er al veel geruzied is door ouders over het  strenge regime. Maar Bint is onverbiddelijk en zet zijn wil door, met als gevolg dat er alleen nog maar leerlingen in het vierde en het vijfde leerjaar over zijn.
De Bree begint zijn eerste lesdag met 4D, een klas die Bint persoonlijk heeft samengesteld. Zowel via de klas zelf als via zijn nieuwe collega’s komt Bint al snel tot de gewoonte deze klas “de Hel” te noemen.
De andere klassen zijn minder zwaar. De Bree typeert hen als ‘Bloemen’, ‘Grauwen’ en ‘Bruinen’.
Na een slecht rapport pleegt een leerling zelfmoord. Bint voorspelde dit maar greep niet in omdat hij aldus zwakheid zou tonen en de wet van de sterkste niet zou laten gelden.
Hierdoor komt een deel van de leerlingen in opstand maar die opstand wordt neergeslagen door “De Hel”.  Met de schoolreis gaat De Bree mee met de helft van de Hel. Twee leerlingen worden gestraft omdat ze tegen de instructies in, toch hun eigen gang gaan.
Aan het eind van het jaar besluit De Bree toch te blijven, ondanks zijn voornemen na een jaar weg te gaan. Maar Bint is weg. Hij bleek niet opgewassen tegen de gevolgen van zijn beslissingen die ertoe hebben geleid dat een leerling zelfmoord pleegde. De Bree wilde hem nog eens bezoeken, maar hij wordt aan de deur geweigerd.
Bint verscheen vlak na de machtsovername van Hitler en Bordewijk werd verweten een bewonderaar te zijn van het fascistische regime van Bint. Echter geeft Bordewijk meerdere keren aan het als persoon oneens te zijn met het systeem van Bint en het ‘tegennatuurlijk’ te vinden. Waarschijnlijk probeerde Bordewijk met zijn roman te waarschuwen voor het opkomende fascisme.
Ik denk dat Bordewijk zijn standpunten duidelijk heeft gemaakt en dit ook goed heeft weten te verwoorden: je ziet het nationalisme heel duidelijk terug. Ik vind dit slecht maar er is wel goed over geschreven want in de eerste laag lijkt het alsof de schrijver het hier mee eens is maar in de tweede laag wordt duidelijk dat de schrijver het tegenovergestelde bedoeld. Ook werd er op de zelfmoord anders gereageerd dan ik verwachtte maar verder in het boek werd duidelijk waarom Bint hier zo over dacht.
Personages
Bint is de directeur van de school. Hij heeft vijf jaar geleden een regime voor de school bedacht dat “maatschappelijke reuzen kweekt” zoals hij het noemt. De leerlingen luisteren naar hem omdat hij ze dat geleerd heeft. Hij wil dat er met ontzag over zijn school gesproken wordt. Het is een strenge man die zo zijn principes heeft, ook gelooft hij heilig dat zijn manier de beste is.
De ondertitel, roman van een zender, slaat op de directeur Bint en de leraar Nederlands De Bree. Bint heeft een systeem bedacht om leerlingen te laten gehoorzamen, De Bree leert van deze ideeën en neemt er veel van over. Zo wordt Bint de zender (van het idee: stalen tucht) en De Bree de ontvanger.
Deze 2 personages zijn volgens mij de hoofdpersonages. De andere personages (leerkrachten en leerlingen) draaien allemaal rond de Bint en De Bree. In een ruimere context kan je De Bree ook bekijken als het individu en Bint als de ideologie. Een groot deel van de interactie tussen de personages gaat volgens mij dan ook over de relatie tussen individuele mensen en een bepaalde ideologie.
Stijl
Bordewijk was een aanhanger van de nieuwe zakelijkheid. Het werk van Bordewijk is geschreven in deze opvallende stijl. Deze stijl kan in verband worden gebracht met de tijd waarin Bordewijk leefde, het zogenaamde Interbellum. In de periode tussen de twee wereldoorlogen heerste veel onzekerheid, onder meer door de vernietigingen op de slagvelden in de Eerste Wereldoorlog, de opkomende industrialisering en het ontluiken van de moderne tijd.
Kunst werd in deze tijd ‘zakelijker’ benaderd en in de literatuur zien we dit terug in een stroming die we ook wel ‘Nieuwe Zakelijkheid’ noemen, een stroming waarvan Bordewijk één van de weinige vertegenwoordigers is. Deze stijl kenmerkt zich door korte, bondige zinnen waaruit al het overbodige is weggehaald. Een aantal persoonlijke favorieten:
‘Ik eis van ieder tucht. Ik ben hoogst modern. De tijd is voorbij van gemoedelijkheid, van verbroedering. Dit geslacht is té bandeloos’
‘Men moet de cirkelgang durven gaan. Er is snelle verwildering. Men moet ver teruggrijpen en snel naar het oude systeem van macht en vrees. Dit oude is het nieuwste, het beste, het enige. Ik eis een –stalen – tucht. Nu ga.’
‘De Bree had weinig eisen. Zijn kamer was kaal. Hij leefde van wat lessen. Hij had de school genomen uit nieuwsgierigheid en voor een afleiding. Zijn eerzucht was de wetenschap.’
Bordewijk zijn zinnen bevatten veel samentrekkingen en niet te veel bijvoeglijke naamwoorden, en de schrijver kiest regelmatig een afwijkende woordvolgorde. Typisch voor Bordewijk is dat bij hem deze korte zinnen vaak in contrast staan met rare metaforen en beeldspraak.
Blokken: het verhaal
‘Blokken’ bevat geen hoofdpersonen maar beschrijft een maatschappij, de ‘Staat’ genaamd. Het boek is opgebouwd uit tien hoofdstukken.
In het verhaal is de rode draad een opstand tegen het gezag van de staat, het neerslaan van deze verzetsbeweging en de daaropvolgende feestdag voor de bevolking. Het boek begint met een beschrijving van de nachtelijke landing van een vliegtuig, vervolgens wordt de vierkante stadsarchitectuur, de kleding, de kalender en verdere regelgevingen beschreven. Hierdoor ontstaat er een duidelijk beeld van deze maatschappij. Er volgt ook een beschrijving van de ‘Raad’, het bestuursorgaan van de Staat. Het blijkt dat het centrum van de hoofdstad niet herbouwd is tot vierkanten, maar dat dit gedeelte geldt als een museum van de kapitalistische staat. ’s Nachts is de stadskern verboden gebied, maar er zijn mensen die zich in dit gebied laten insluiten en hier een schaduwleven leiden. Het boek gaat vervolgens over in een beschrijving van het functioneren van de Raad, en later komt de ‘Groep A’ ter sprake. De Raad wil deze groep opstandelingen uitroeien. Het boek beschrijft vervolgens een bijeenkomst van de Groep A, waarna deze worden opgepakt en de uitgebroken opstand wordt neergeslagen.
De stadskern wordt vernietigd en in plaats van de kern verrijst het kernplein, hier worden de vijf leiders van Groep A geëxecuteerd. De Raad organiseert een nationale feestdag om de overwinning te vieren, waarin drie evenementen centraal staan: Het lanceren van een ruimteschip dat 130 jaar wegblijft, het ontginnen van een neergestorte meteoriet en een kunstmatige luchtspiegeling. Het boek vervolgt met een beschrijving van het economische stelsel en de strikt verboden maar nog steeds niet uitgeroeide ‘ondeugden’ als geld, juwelen, drank en prostitutie. Deze komen ’s nachts voor in de lege verkeerstunnels.
Het boek eindigt met de beschrijving van een militaire parade. De Raad kijkt vanuit een luchtschip op de legeronderdelen in en om de hoofdstad. Het blijkt vanuit de lucht dat er nog steeds kiemen van wanorde zijn, wanneer er legeronderdelen niet in de vastgestelde formaties blijken te bewegen. Na de parade heerst er onrust in de hoofdstad.
Personages
Zoals eerder verteld, komen in dit verhaal geen echt uitwerkte personages voor. De enigen die bij naam worden genoemd zijn “de Raad.” en de “groep A”. Voor de rest bestaat het verhaal vooral uit verhalende beschrijvingen die worden vertelt door een alwetende verteller. Op zich vond ik dit wel origineel gevonden: een verhaal vertellen zonder daadwerkelijke personages: het kan!
Stijl:
De strakke vormgeving van de Nieuwe Zakelijkheid komt in Blokken heel duidelijk naar voor. Het verhaal is opgedeeld in tien hoofdstukken die ieder ongeveer dezelfde structuur hebben. De taal is ook strak.
Soms wordt dit werk ook wel eens tot het literair constructivisme gerekend.. Dit is zo omdat de woordkeuze in strakheid en schijnbare neutraliteit goed aansluit bij het regime van de Staat en de ideologie van de Raad. Vele beschrijvingen in het verhaal hebben ook te maken met techniek, vooruitgang en het belang van het collectieve.
Ik heb van beide boeken zeer genoten omdat ik de stijl van Borderwijk qua vorm heel aangenaam vindt en omdat de thema’s van beide verhalen me ook wel aanspreken. Hier en daar kreeg ik beetje de indruk dat Borderwijk de Nederlandse versie van Orwell was maar het strakke doch hoogst uitzonderlijke taalgebruik en de vreemde, surrealistische sfeer maken hem tot een uniek auteur.

De kunst van het loslaten, Theo Fisher
Dit is een apart boek en wel om verschillende redenen.
Ten eerste, het is geen fictie. We kunnen dit boek eerder omschrijven als een informatief werk. Ik ben een groot liefhebber van non-fictie en vooral van vlot leesbare boeken over levensbeschouwing en spiritualiteit.
Ten tweede, het is een klein boekje (zakformaat) met een zeer grote en bijzonder rijke inhoud. Dit kleine formaat maakt het tot een soort van brevier dat we tijdens onze dagelijkse bezigheden overal kunnen meenemen om er af en toe eens in te lezen en ons te bezinnen over de teksten die erin staan.
In “De kunst van het loslaten” geeft de auteur een uitgebreid overzicht van het taoïsme en hoe we dat als hedendaagse mensen in ons leven kunnen toepassen om tot een vredevoller en zinvoller bestaan te komen.
Het taoïsme is een levensbeschouwing die zich in de periode 300-400 voor Christus in China heeft ontwikkeld. Uiteindelijk werden door de wijsgeer Lao Tse de belangrijkste principes samengebundeld in het boek “Tao Te Ching” oftewel vrij vertaald:  “Het boek van de weg en de kracht.” De teksten gaan over hoe juist te handelen in een scala aan verschillende situaties.
Volgens het taoïsme bevindt alles zich in een perfecte harmonie die niet statisch is, maar in voortdurende verandering. Het evenwicht wisselt steeds en niets kan bestaan zonder zijn tegendeel. Wie met de stroom van verandering mee gaat, kan de volmaakte mens worden. Een ander belangrijk thema is de onsterfelijkheid van de mens.
Een belangrijk en steeds terugkerend thema in de filosofie van het taoïsme is het principe van Wu wei. Dit is te vertalen als: het niet-doen (niet te verwarren met niets doen) of loslaten. Een taoïst probeert zich niet te verzetten tegen de loop der dingen, maar daar spontaan maar wel bewust in mee te gaan. Immers, wie de realiteit constant probeert te veranderen zal ervaren dat hij of zij hoe langer hoe meer gescheiden wordt van alles en iedereen en dat er hoe langer hoe meer frustratie komt in het leven.
In tegenstelling tot de Westerse moraalfilosofie en de monotheïstische, op bekering gerichte godsdiensten is het principe van Wu wei dan ook als zeer bevrijdend te ervaren: drijf mee op de stroom: zo wordt je de stroom en ervaar je al de kracht van de stroom.
Het boek biedt een korte inleiding op de taoïstische filosofie maar vooral gaat het de auteur erom via dialogen en concrete voorbeelden uit te leggen hoe we de vervelende dingen in ons leven kunnen loslaten om zo een gevoel van verlichting te bereiken.
Want als we het vervelende loslaten en laten voor wat het is, blijven alleen de goede dingen over.
Het boek vergt soms een grote leesinspanning omwille van de ingewikkelde morele en spirituele principes die worden uitgelegd én het kleine lettertype. Mensen die helemaal niets weten van Oosterse filosofie zou ik eerst aanraden uitgebreid op Wikipedia en google te grasduinen alvorens aan dit werkje te beginnen maar toch: ik wil iedereen aanraden dit boekje op zijn minst eens te lezen.

Niets gaat ten onder, L.P. Boon.
Het eerste boek(je) van Louis Paul Boon dat ik las was “Mijn kleine oorlog”. De cynische soms harde stijl van schrijven en Boons’ sympathie voor “den werkmensch” maakten me onmiddellijk een fan.
Een aantal weken geleden “Niets gaat te onder” meegenomen uit de bib. Het was een tweede keus want eigenlijk wou ik de nieuwe van Brusselmans uitlenen. “Niets gaat ten onder” is achteraf een hele goede tweede keus gebleken.
Waarom is dit een goed boek volgens mij?
Ten eerste: het verhaal.
Kort samengevat volgen we de belevenissen van Frans Ghoedels. Ghoedels wordt als leerling ingeschreven in de vakschool “Constructa”. Hij begint er als leerling en zal uiteindelijk eindigen als onderdirecteur van diezelfde school. Hoe verder het verhaal zich ontwikkelt, hoe verder Ghoedels wordt gemanipuleerd en bedreigd door zijn omgeving: eerst door zijn vader en een leerkracht. Dan door zijn vrouw en een aantal “femmes fatales” die hem eigenlijk langzaam maar zeker tot waanzin drijven.
Voor wie het werk en de stijl van Boontje wat kent, is “Niets gaat ten onder” een typisch voorbeeld van de thema’s die de schrijver bezighouden: het individu dat verloren loopt in de massamaatschappij, het grote menselijke tekort, het openlijk (en zeker voor die tijd, jaren ’50, taboeloos) beschrijven van allerlei “foute” en “decadente “ zaken zoals homofilie, relaties tussen priesters en jongemannen, prostitutie, vastzitten in een liefdeloos huwelijk, masturbatie, etc.
Wat ik dan ook geweldig vind is de manier waarop Boon de mentale ondergang van Ghoedels omgekeerd evenredig laat verlopen met de groei van de school: m.a.w. hoe beter het met de school gaat, hoe gekker en eigenlijk psychotischer Ghoedels wordt.
Ruimer gezien kan men ook stellen: hoe moderner en groter en “beschaafder” de maatschappij wordt, hoe meer mensen op zichzelf worden teruggeworpen en vereenzamen. En in sommige gevallen loopt het dan geweldig fout af, zoals met Ghoedels.
Tot slot heeft Boon in dit verhaal ook heel goed weergegeven hoe mensen in de realiteit (is het nu in een school of in een bedrijf) elkaar voortdurend het gras voor de voeten willen wegmaaien en elkaar zwartmaken en hoe vrouwen erin slagen om hetzij via hun sexappeal, hetzij via koude psychologische manipulatie mannen te kunnen breken als een eierschaal.
Kortom: je kan dit boek evengoed beschrijven als een film noir op papier. Of als een allegorie op de naoorlogse maatschappij van de jaren ’50 waar het onderwijs, het huwelijk, de vooruitgang elke twijfel moesten wegnemen en ieders’ leven zin moesten en zouden geven.
Ten tweede: het verhaal achter het boek.
Dit boek komt uit de reeks “verzameld werk” Het leuke aan deze reeks is dat er na het verhaal an sich steeds een dossier volgt met achtergrondinformatie over de ideeën die Boon ertoe brachten het boek te schrijven.
Wat blijkt: de vakschool “Constructa” staat op 100 meter van mijn eigen deur. Want … de school in het boek is eigenlijk gebaseerd op het huidige VTI (voordien bekend als het St. Jozefscollege) Wat verder in het dossier ontdekken we dan een foto van een 12-jarige “Lodewijk Boon” (Louis was te Franstalig voor de Vlaamsgezinde priester-directeur) die daar in 1926 een opleiding tot bankwerker volgde. Je krijgt zelfs een ingescande foto van zijn rapport te zien. Na een aantal jaar werd Boon echter geschorst omdat hij boeken had meegebracht naar school die niet waren toegelaten door de kerk.
Allemaal heel leuk en het maakt het boek direct ook een pak menselijker want je krijgt als het ware inzage in de levenservaringen van de schrijver.
De ervaringen van de schooljongen Frans Ghoedels zijn dus gebaseerd op Boons’ eigen periode als leerling op het St. Jozefscollege.
Ten derde: de taal in het boek.
Boon maakt, zelfs nog meer dan in de Kappelekensbaan gebruik van een hel slordige, door-en door Vlaamse taal. Dat maakt hem, vergeleken met andere auteurs die in die periode opgang begonnen maken, zoals bv Hubert Lampo, een buitenbeentje. Het is onduidelijk of Boon opzettelijk dit “Vlaams” gebruikte of dat hij gewoon niet in staat was in een andere taal te schrijven. Het geeft wel een aparte leeservaring en kan ergens ook worden gezien als een stijlbreuk met “deftiger” auteurs zoals Lampo.











Reacties

Podcast Het Academisch Kwartier

Luisterboeken Podcast

Podcast Mysterieus België