De Afrikaanse klok (Ben Schokkaert)

Neen, er is geen phone service in het hotel. Ik kan wel aan de receptie een kaart van duizend shilling kopen. Als ik de kaart in de gleuf van het bakje aan de muur naast de ingang schuif, dan kan ik iets zeggen, zegt het make-upmeisje. “Help the muzungu”, beveelt ze iets of iemand in de ruimte achter me. Ik kijk om, de portier grijnslacht en wenkt.

Wat ben ik in mijn thuisland rotverwend met zeven telefoontoestellen altijd onmiddellijk bij de hand. En wat ben ik het make-upmeisje dankbaar. Ik moet de kaart insert and remove. Dat lees ik nadat ik de language-toets heb ontdekt en bepoteld, waardoor het Afrikaans op het display plots verstaanbaar Engels wordt. Meteen begrijp ik ook wat de vrouwenstem in mijn oor al een poosje heerlijk Afrikaans aan het fluisteren is: dat ik mijn nummer moet dial en dat ze dan zal proberen een communicatie tot stand te brengen. Toen de stem nog Afrikaans bazelde, kroop de kaart telkens uit de gleuf. Dat moet, de kaart móet eruitspringen, anders kan ze geen communicatie tot stand brengen, zegt de portier-telefonist met behulp van de vijf woorden Engels die de zijne zijn.
We proberen het vier keer. Nooit lukt de communicatie.

Ik heb geen zin het noodnummer te toetsen dat de vrouwenstem mij aanbeveelt “voor het geval de communicatie niet tot stand kan worden gebracht”.
- Is er ergens een andere mogelijkheid om met mijn kruidendokter in Zanzibar te bellen? Eén van de 116 internetcafés die ik daarstraks met de taxi ben voorbijgereden?
- Maybe yes.

De portier wuift naar de duisternis aan de overkant van de straat. Tegen een boomstam kruipt een silhouet recht. Een oude Masaï komt aangesloft en knoopt een gesprek aan met de portier. Het trage zwieren met hun armen en het zwijgende knikken met hun hoofd doet me denken aan esoteriecursisten die al mediterend verdampen in de lucht.
Ik gok: ze zijn samen de kortste weg naar een telefoontoestel aan het zoeken.

We vertrekken we, de Masaï en de Blanke. Slof-slof-tam-slof. Net twee nijlpaarden.
- Woon je hier?
- Neen, maar ik werk in het hotel.

We nemen het trapje naar internetcafé ‘Millennium’, “the fast intercontinental connection”. Ik schuddebol, ei zo na stoot ik mijn hoofd tegen het uithangbord. Ja, we kunnen bellen naar Zanzibar, zegt de mamma achter de balie, “no problem”. Ze zegt het drie keer na mekaar, “Zanzibar”. Alsof ze zoekt naar een stip op de wereldkaart in haar geheugen. Alsof ik iets anders bedoel dan het vastelandvijandige eiland dat ik vanuit mijn hotelkamer aan de einder zie opborrelen. “Zanzibar?”

We kunnen bellen. Tien dollar per minuut. Maar niet nu. Alleen als de baas er is. Dat is het probleem. De baas is er niet. “Wanneer is de baas er wel?”
Mamma consulteert drie intercontinentale surfers. “Om kwart voor tien.”

Wat ben ik strontbedorven in een land waar ik zelfs al schijtend kan telefoneren. En wat heb ik plots een zin om het telefoonboek van Zanzibar op het hoofd van een van die onnozelaars te trommelen.

We sloffen terug naar het hotel. Slof-slof-tam-slof. Onderweg, waarom niet, proberen we nog een ander internetcafé. Neen, telefoneren kan niet. Niet vanavond. “Maybe you can send an e-mail?”

Er is, zegt mijn kompaan, op een zucht van het hotel, alsof hij plots het ei van Columbus zomaar op straat tussen zijn sloffen vindt, en hij pakt me bij de arm, we zijn immers vriendjes geworden, “er is het postkantoor, daar kan je 24 uur op 24 bellen.”
- Oh ja?
- Ja!
- Ook nu?
- Sure, 24 uur op 24.
- En is dat ver van hier, dat postkantoor dat nooit slaapt?
- Oh no. A 45-minutes walk. Maybe we can take a taxi.

Ik ben beducht voor de combinatie van telefoon en postzegels. “Laat maar, we zien morgen wel.”



Om acht uur sta ik aan het postkantoor, een protserig gebouw met wat kaalgevreten gras ervoor. Ik en mijn Ochtendscharrel, een jongeman die aan het hotel rondslentert en zijn polyvalente diensten aan toeristen met heimwee aanbiedt.
Natuurlijk is het postkantoor gesloten. “Er is wel een kantoor voor internationaal telefoonverkeer”, zeggen twee mannen in uniform. Ze leunen over een tafel op wieltjes, boven hun hoofd luiert een parasol.
- Verkopen jullie ijsjes?
- Neen, we schrijven brieven.
- Naar jullie lief?
- Naar het lief van analfabeten.
- Tegen betaling.
- Zoveel shilling per vel.

Twee straten verder is een man in een hok onder een verroest afdak een windmachine aan het installeren. Het belooft een warme dag te worden.
- Kan ik bellen naar dokter Kruid in Zanzibar?
- Sure you can.

Hij schuift een toestel onder mijn neus. Ik draai het nummer, ik ken het inmiddels uit het hoofd. Maar ook dit verroeste kantoor voor internationaal telefoonverkeer slaagt er niet in een communicatie tot stand te brengen.
“Er staat een cijfer te veel”, zegt de man in het hok. Voor het eerst sinds gisteravond stelt iemand een diagnose voor mijn stoornis. De man laat eerst het eerste en dan het laatste cijfer weg. Geen aansluiting.

We zoeken met drie in het telefoonboek: de man, mijn Scharrel, ik. Ik vind een naam die lijkt op die van de kruidendokter. De man onder het afdak draait het nummer en krijgt een vrouw aan de lijn die zegt dat haar echtgenoot inderdaad zo heet. “Room number two”, roept de man. Ik keer me om en spurt naar het middelste hok. Het telefoontoestel maakt zoveel lawaai dat zelfs de briefschrijvers onder hun ijsjesverkopersparasol het moeten horen.
Maar ik krijg de deur niet open. “Mister!”

Ik ben Mister zijn eerste klant van de dag, en de brave man heeft nog geen tijd gevonden de sloten van zijn telefoonhokken te lichten. Je kan niet aan alles denken in zo’n belastende job. Pole Pole.

“Sorry, I’ll try again”, zegt de man, terwijl hij de telefoonhokken ontsluit. Het is je geraden, denk ik. Maar ik blijf vriendelijk, they’re so helpful.
En kijk eens, twee minuten later hang ik in hok nummer twee te kletsen met de vrouw van Nassor Hamad Omar.

- Neen, mijn man is er niet. Waarvoor is het?
- Wel, it’s Me from Belgium en ’t is in verband met die kruiden.
- Oh, maar mijn man heeft niets met kruiden. He’s a cop.
- Excuseer, mevrouw.



En dan durf ik Iets Gewaagds! Ik draai 0, 0, 3, 2. “Welcome in Belgium”, zegt de Engel in de Satelliet in het verleidelijkste Afrikaans-Engels dat ik ooit heb gehoord, en ik gooi er de acht cijfers van het telefoontoestel in mijn pas in madeliefjeswit geschilderde living, zesduizend kilometer hiervandaan, achteraan. Tuut, blaast het in mijn oor. Ik tel. “Met mij”, zegt mijn geliefde na de achtste ‘tuut’. Ze kan het niet helemaal vatten. Ik heb ze uit haar eenzame bed gebeld. Even vergeten dat de Afrikaanse klok niet met de Belgische gelijkloopt.

Ik ben de gelukkigste muzungu van het olifantenland en ik heb geen zin om af te peuteren van de vierenveertig dollar die de man onder het roestdak me zo dadelijk zal aanrekenen.

Reacties

Podcast Het Academisch Kwartier

Luisterboeken Podcast

Podcast Mysterieus België