Wat eten we vanavond?

‘Meet me’, toetert de Toyota. Zijn koplichten verblinden me, zodat ik stop met tellen. 614, zover zat ik. 614 kopergroene nagels houden de eerste zeshonderd veertien centimeters van het ijzerwerk van de brug in hun haak. ‘Het zijn er meer dan een miljoen’, zegt een man op opasloffen in een te kort afgeknipte jeansbroek. ‘Ik kan het weten, ik slaap onder de brug.’

‘Meet me.’ Ik knoop het getoeter in mijn oren, ook al vriezen ze bijna van mijn kop. Als een Charon sloft de man in jeans me naar de overkant. Hij wil me weg van deze brug. Weg van zijn dak. Dan hoor ik glas breken. Ik kijk om. Een zelfmoordkonijn plakt tegen het rechterkoplicht van de Toyota. Ik keer terug en buig me over de stervende. Het konijn opent zijn mond, ik ruik looksaus. Uit de spleet tussen zijn tanden sissen letters. Maar net dan dendert een trein over de Dender, even genadeloos als de vrieswind de oren van mijn kop snijdt. ‘Vier’, versta ik nog net, voor het konijnenkopje slap valt.

De doodskeutels lijken verdacht goed op letters van een scrabblespel. Ik raap ze op, het zijn er zeven. Ik puzzel. ‘Verdiep’, lees ik. ‘Veertien punten’, grijnst de man die onder de brug woont. De geur van looksaus uit zijn mond slaat te pletter tegen de Toyota. De man schudt een woord uit zijn rafelmouw. ‘Centrum’, lees ik. ’Achttien punten, ik win’, zegt de man.

De Toyota toetert, hij wil verder. Verder met één licht. De man met de geur van look pakt me bij mijn nekvel en duwt me weer naar de overkant. ‘Meet me.’ Ik kan de claxon niet meer stoppen en begin op het ritme in mijn oren te stappen in de richting waarin Charon me dwingt. ‘Meet me, miet mie, heat me with your rhythm stick.’

Aan de overkant gooit een dode pastoor, gevangen in een ijzeren korset, me een stenen knipoog toe. ‘Pastoor, twaalf punten’, zeg ik. ‘Knipoog, dertien, ik win’, klinkt het antwoord in mijn nek.
De pastoor heft zijn vuist, opent ze, toont vier vingers, gooit zijn duim over zijn schouder. ‘Zwanger?’ lees ik waar de duim eindigt. ‘Zeventien punten’, grijnst mijn nekvel.
Ik word ter plaatse ongesteld. Ik laat mijn hand over mijn buik glijden. Is daar iemand?

‘Hallo, ik ben Patrick. Met de P van Pornomoestasj en Piratenneus. Kan ik u van dienst zijn?’ Ik denk: waarom ziet u eruit als een wortel? Maar ik zeg: ‘Patrick. Zeventien.’
‘Je denkt vast dat ik een wortel ben’, zegt Patrick. ‘Maar ik sta hier ook maar te verkleumen omdat het konijn en die pastoor … Wacht, ik zal het even demonstreren.’ Hij bukt, pakt een kussen (‘gekregen van een man die zegt dat hij onder de brug woont’) en demonstreert. ‘Kijk, ik snijd er met mijn neus een gat in en dan gaat het sneeuwen. Cool hé?’

De sneeuwstorm smaakt suikerzoet en blaast me achteruit. Ik vlieg door een geurgordijn van oliebollen en oosterse kruiden, sla te pletter tegen een berg köfte en stort neer in een plas looksaus. ‘Count me’, trilt mijn oor. Wankelend, glijdend, schaatsend begin ik te tellen.

‘614, au!’ Ik stoot mijn hoofd tegen een bord dat flikkert in rood en blauw. ‘OPEN’, lees ik in het vendiagram. Maar het duurt even voor de deur zich opent. ‘Aangenaam, mijn naam is Willy’; zegt de man die me opwacht in de lift. ‘Willy van het echt Antwaarps Teater. Ken je die mop al van dat zelfmoordkonijn en die Toyota?’ Nu herken ik hem: Willy is de man van de Toyota. Maar voor ik ‘nee, vertel maar’ kan zeggen, houden we halt. ‘Vier’, zegt Willy. ‘Gelieve nu de lift te verlaten.’

Als ik uitstap, struikel ik over een berg dode konijnen. Een man met een geweer in zijn hand en een carnavalsmasker voor zijn gezicht poseert triomfantelijk. ‘Tel maar na, het zijn er 614’, zegt hij, en hij neemt zijn masker af. De look om zijn hoofd is verdwenen, maar ik herken de man die onder de brug woont.
‘Meat me’, toetert mijn oor. ‘Eat me’.


Reacties

Podcast Het Academisch Kwartier

Luisterboeken Podcast

Podcast Mysterieus België